ECLI:NL:CRVB:2014:2638

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
13-3924 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en terugvordering voorschot wegens onvoldoende informatie over financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Almere, alsook de terugvordering van een voorschot van € 700,-. Appellante, gehuwd met [naam echtgenoot], had op 12 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft de aanvraag afgewezen op 11 mei 2012, omdat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en onvoldoende informatie had verstrekt over haar financiële situatie.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college terecht de aanvraag had afgewezen, maar dat het college niet voldoende had aangetoond dat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat zij aan haar inlichtingenverplichting had voldaan en dat het college ten onrechte het voorschot had teruggevorderd.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het college had appellante herhaaldelijk verzocht om aanvullende informatie, maar appellante had niet de benodigde gegevens overgelegd, zoals hypotheekinformatie en belastingaanslagen. De Raad concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat de terugvordering van het voorschot gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3924 WWB
Datum uitspraak: 5 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juni 2013, 13/1552 en 13/314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam echtgenoot], echtgenoot van appellante, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 12/5656 WWB en 14/1490 WWB, plaatsgehad op 20 mei 2014. Voor appellante is verschenen [naam echtgenoot]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. Versneij. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is gehuwd met [naam echtgenoot] . Zij heeft op 12 oktober 2011 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college appellante bij brief van 12 maart 2012 verzocht diverse nadere stukken in te leveren. Aangezien appellante bij brief van 16 maart 2012 niet alle gevraagde stukken had ingeleverd, heeft het college haar bij brief van 19 maart 2012 verzocht om vóór 26 maart 2012 de nader aangeduide ontbrekende stukken in te leveren. Na een op 6 april 2012 met appellante gevoerd gesprek over de nog ontbrekende gegevens heeft het college bij brief van 13 april 2012 appellante verzocht deze vóór 20 april 2012 in te leveren. Appellante heeft op 17 en 19 april 2012 een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek van het college en diverse stukken ingeleverd.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2012 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Bij besluit van 24 mei 2012 heeft het college het over de periode van 12 oktober 2011 tot en met 12 november 2012 betaalde voorschot ter hoogte van € 700,- van appellante teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 4 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 11 mei 2012 en 24 mei 2012 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Daarnaast heeft appellante onvoldoende informatie verschaft over haar financiële situatie waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank), voor zover van belang en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van een situatie waarin appellante en [naam echtgenoot] niet duurzaam van elkaar gescheiden leven. Het college heeft de aanvraag om bijstand wel terecht afgewezen op de grond dat appellante onvoldoende informatie heeft vertrekt over haar financiële situatie en het voorschot terecht teruggevorderd.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank heeft overwogen dat zij onvoldoende informatie heeft verstrekt over haar financiële situatie. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat zij alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens heeft verstrekt. Het verleende voorschot is ten onrechte teruggevorderd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 12 oktober 2011 tot en met 11 mei 2012.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat appellante geen hypotheekakte heeft overgelegd van de hypotheken die zij heeft afgesloten op het pand aan de [adres], waarvan zij eigenaar is. Van deze hypotheken heeft zij wel jaaroverzichten overgelegd maar hieruit blijken niet de gegevens die het college noodzakelijk acht voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand, te weten welk soort hypotheek het betreft en hoe dit financieel tussen appellante en [naam echtgenoot] is geregeld. Ditzelfde geldt voor de aankoop en financiering van de woning waarvan haar dochter [naam dochter] juridisch eigenaar is. Ook hierover zijn geen stukken overgelegd, zodat met betrekking tot die woning geen duidelijkheid is verschaft. Daarnaast heeft appellante geen (voorlopige) aanslagen van de Belastingdienst over de jaren 2011 en 2012 overgelegd. Uit de overgelegde inkomstenverklaring van de Belastingdienst van 17 april 2013 blijkt uitsluitend dat de Belastingdienst geen inkomstenverklaring kan afgeven omdat appellante geen loon- of inkomensgegevens heeft verstrekt heeft. Hieruit volgt niet dat appellante, zoals zij heeft gesteld, geen belastingaangifte hoeft te doen. Over het jaar 2012 heeft appellante helemaal geen gegevens overgelegd.
4.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt daar nog aan toe dat, anders dan appellante heeft aangevoerd, uit de rapportage van 8 mei 2012 niet kan worden afgeleid dat alle relevante gegevens omtrent de op naam van appellante staande woning aan de[adres]zijn overgelegd. In deze rapportage heeft het college ten aanzien van deze woning slechts aangegeven dat duidelijk is dat in het jaar 2012 een overwaarde voor deze woning aanwezig was ter hoogte van € 121.000,-. Voor het college was niet duidelijk wie de (hypotheek)lasten van deze woning heeft betaald. De door het college gevraagde gegevens over de financiële situatie van appellante zijn relevant voor de beoordeling van de aanvraag en het is niet ter beoordeling aan appellante met welke gegevens zij kon volstaan. Nu het een aanvraag om bijstand betreft is de vraag of het college de gevraagde gegevens zelf had kunnen opvragen niet relevant, de bewijslast rust immers op appellante.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college de aanvraag van 12 oktober 2012 terecht heeft afgewezen. Dat betekent tevens dat het aan appellante verleende voorschot van € 700,- mocht worden teruggevorderd.
4.6.
Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en A.M. Overbeeke en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD