ECLI:NL:CRVB:2014:2598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking loongerelateerde WGA-uitkering na vaststelling van meer dan 65% arbeidsgeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die na een ongeval op 1 november 2006 arbeidsongeschikt was geraakt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij meer dan 65% arbeidsgeschikt werd geacht. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv bij de berekening van het dagloon niet heeft mogen uitgaan van de loonopgave van zijn werkgever aan de Belastingdienst, omdat hij structureel meer uren heeft gewerkt. Hij stelde dat het Gerechtshof 's-Gravenhage in een eerder arrest had geoordeeld dat hij meer uren had gewerkt dan door de werkgever was opgegeven.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv het dagloon correct heeft berekend op basis van de loonopgave van de werkgever. De Raad oordeelde dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon rekening heeft gehouden met de door appellant geclaimde overuren. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn en dat de intrekking van de loongerelateerde WGA-uitkering per 16 juni 2011 terecht is gebeurd.
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.