ECLI:NL:CRVB:2014:2596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de WGA-vervolguitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WGA-vervolguitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 31 mei 2011 aan appellant meegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 30 mei 2011 was gewijzigd naar een percentage van 65 tot 80%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij een besluit van 23 november 2011. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard in een uitspraak van 7 juni 2012.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij medische informatie overgelegd van een internist-infectioloog en een GZ-psycholoog. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 juli 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), voor onjuist te houden. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde medische informatie niet voldoende was om aan te tonen dat zijn belastbaarheid op de datum in geding meer beperkt was dan vastgesteld door het Uwv.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. Aangezien appellant niet volledig arbeidsongeschikt was op de datum in geding, kon er ook geen sprake zijn van duurzame arbeidsongeschiktheid volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder proceskostenveroordeling.