ECLI:NL:CRVB:2014:2582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
12-6896 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen de intrekking van haar WAO-uitkering ongegrond had verklaard. Appellante ontving een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) trok deze uitkering per 9 oktober 2006 in, omdat haar verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedroeg. Appellante meldde zich in mei 2011 opnieuw bij het Uwv wegens vermeende toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv weigerde echter om haar een nieuwe WAO-uitkering toe te kennen, wat leidde tot de bestreden uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv deugdelijke was. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hadden vastgesteld dat er geen toename van beperkingen was ten opzichte van de situatie in 2006. Appellante had in hoger beroep aanvullende medische gegevens overgelegd, maar de Raad oordeelde dat deze gegevens niet voldoende waren om te concluderen dat er op 29 mei 2011 sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid die voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet kon slagen, omdat er geen aanwijzingen waren voor een toename van beperkingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 juli 2014.

Uitspraak

12/6896 WAO
Datum uitspraak: 30 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
20 november 2012, 12/1638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft de WAO-uitkering van appellante met ingang van 9 oktober 2006 ingetrokken omdat haar verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedroeg. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de intrekking van de
WAO-uitkering ongegrond verklaard. De Raad heeft dat oordeel bevestigd in zijn uitspraak van 24 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3875.
1.2. Appellante heeft zich per mei 2011 gemeld bij het Uwv wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 10 november 2011 heeft het Uwv geweigerd om appellante, na een wachttijd van vier weken, per 29 mei 2011 een WAO-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 23 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van
10 november 2011 gehandhaafd. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben vastgesteld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid die voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaak.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag en kunnen de door appellante naar voren gebrachte medische gronden niet slagen.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante brieven overgelegd van haar huisarts, haar behandelend tandarts-gnatoloog en haar behandelend neuroloog.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 43a van de WAO bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is ingetrokken binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2.
In hoger beroep dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd om appellante met toepassing van artikel 43a van de WAO per 29 mei 2011 een WAO-uitkering toe te kennen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij appellante op 29 mei 2011 sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid en, zo ja, of deze voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek en dat de beschikbare gegevens geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv dat de beperkingen van appellante op 29 mei 2011 ten opzichte van 9 oktober 2006 niet zijn toegenomen.
4.4.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie op de door appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens voldoende toegelicht dat uit deze medische gegevens niet blijkt van toegenomen beperkingen op 29 mei 2011.
4.5.
Gegeven de afwezigheid van een toename van beperkingen is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Reeds hierom kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker
IvZ