ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-682 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische gronden

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 9 mei 1990 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 april 2006 besloten om de uitkering per 4 juni 2006 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 april 2006 minder dan 15% zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit op 28 november 2006, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, maar de uitkering alsnog per 9 oktober 2006 werd ingetrokken.

De rechtbank Utrecht heeft in haar uitspraak van 13 december 2007 het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische gegevens geen aanknopingspunten boden om de belastbaarheid, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), te betwisten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar pijnklachten en psychische beperkingen, en dat de rechtbank de medische informatie van haar behandelend arts niet voldoende heeft meegewogen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 juli 2009 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische gronden van appellante niet konden leiden tot de conclusie dat de vastgestelde belastbaarheid onjuist was. De Raad vond dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/682 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 december 2007, 07/72 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.M. de Waard, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009. Namens appellante is verschenen mr. De Waard. Het Uwv is met kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante, laatstelijk werkzaam als wasserijmedewerkster voor gemiddeld 10 uur per week, is met ingang van 9 mei 1990 een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 12 april 2006 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, aan appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering per 4 juni 2006 wordt ingetrokken. De intrekking heeft plaatsgevonden op grond van de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 3 april 2006 minder dan 15% was.
1.3. Bij het bestreden besluit van 28 november 2006 is het bezwaar tegen dit besluit gegrond verklaard en is de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet maar alsnog met ingang van 9 oktober 2006 ingetrokken.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten zijn om de door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 januari 2006 vastgestelde belastbaarheid van appellante voor onjuist te houden. De rechtbank kent aan de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts doorslaggevende betekenis toe en ziet geen aanleiding om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als arbeid waarvan de belasting in overeenstemming is met de voor appellante vastgestelde beperkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering per 9 oktober 2006 heeft ingetrokken.
3. Appellante heeft daartegen aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met haar pijnklachten en psychische beperkingen en de rechtbank onvoldoende belang heeft gehecht aan de medische informatie van de behandelend sector. Appellante verwijst naar de medische gegevens die zij heeft overgelegd bij haar beroepschrift van 5 januari 2007, een brief van haar huisarts van 26 mei 2009 en een uitnodiging voor de cursus pijnbeheersing die aanvangt op 28 mei 2009. Ten slotte stelt appellante zich op het standpunt dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies haar belastbaarheid overschrijdt.
4.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de medische gronden van appellante niet kunnen leiden tot het oordeel dat de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts vastgelegd in de FML onjuist is. De brief van de huisarts van 26 mei 2009 en de verwijzing naar de cursus pijnbeheersing zijn van ruim na de datum in geding. Daarnaast was het standpunt van de huisarts reeds kenbaar gemaakt in zijn brieven van 28 juni 2006, 14 juli 2006 en 1 juni 2007. Daarnaast kan de grief van appellante dat de datum in geding en de FML van 18 januari 2006 ter ver van elkaar verwijderd zijn naar het oordeel van de Raad niet slagen. Appellante is op 13 oktober 2006 door bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel onderzocht en deze heeft informatie opgevraagd bij anesthesioloog A.G. de Bree. De conclusie van dit onderzoek is niet afwijkend van de conclusie van het onderzoek ten tijde van de FML.
4.2. De overige gronden waar het hoger beroep op rust zijn ook reeds in beroep bij de rechtbank aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden van appellante van medische en arbeidskundige aard afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) A.L. de Gier.
EV