ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische gronden
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 9 mei 1990 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 april 2006 besloten om de uitkering per 4 juni 2006 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 april 2006 minder dan 15% zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit op 28 november 2006, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, maar de uitkering alsnog per 9 oktober 2006 werd ingetrokken.
De rechtbank Utrecht heeft in haar uitspraak van 13 december 2007 het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische gegevens geen aanknopingspunten boden om de belastbaarheid, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), te betwisten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar pijnklachten en psychische beperkingen, en dat de rechtbank de medische informatie van haar behandelend arts niet voldoende heeft meegewogen.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 juli 2009 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische gronden van appellante niet konden leiden tot de conclusie dat de vastgestelde belastbaarheid onjuist was. De Raad vond dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.