ECLI:NL:CRVB:2014:2580
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een Ziektewet-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 12 oktober 2012 een eerdere beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bevestigde. Appellant, die op 25 november 2008 uitviel als lasser door een gecompliceerde breuk van zijn rechterarm, had aanvankelijk geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Na een ziekmelding op 31 maart 2011, weigerde het Uwv appellant een Ziektewet-uitkering, omdat de maximale uitkeringsperiode van 104 weken al was verstreken. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2011, waarin werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor arbeid, niet-ontvankelijk was omdat het te laat was ingediend. Appellant stelde in hoger beroep dat hij het besluit nooit had ontvangen en dat hij niet arbeidsgeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat het besluit op 12 april 2011 aan appellant was uitgereikt. De Raad bevestigde dat de bezwaartermijn was aangevangen op de dag na de uitreiking van het besluit en dat appellant geen tijdig bezwaar had gemaakt. De Raad concludeerde dat de einddatum van de ZW-uitkering vaststond en dat appellant geen belang had bij zijn beroep tegen het bestreden besluit. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.