4.De Raad komt tot de volgende beoordeling
Aangevallen uitspraak 1: intrekking en terugvordering
4.1.Het geding spitst zich wat betreft de intrekking toe op de vraag of betrokkene in de hier te beoordelen periode van 3 juli 2012 tot en met 2 augustus 2012, net als in de voorafgaande periode van 1 april 2007 tot 3 juli 2012, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.2.Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Anders dan het college betoogt, geldt deze bewijslast ook voor de hier te beoordelen periode. Dat vaststaat dat betrokkene in de periode tot 3 juli 2012 werkzaamheden heeft verricht, betekent niet dat er zonder meer vanuit kan worden gegaan dat dit ook in de te beoordelen periode het geval was.
4.3.Uit de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in het rapport van 15 oktober 2012 blijkt dat de website [naam bedrijf 2].nl ook in de hier te beoordelen periode nog actief was. Op Marktplaats zijn ook na 3 juli 2012 nog advertenties van [naam bedrijf 2] geplaatst, waarvan de gegevens, zoals het telefoonnummer en gebruikersidentiteit, identiek zijn aan de gegevens van de door betrokkene voor 3 juli 2012 geplaatste advertenties. De Hyves-pagina van betrokkene was nog tot en met 4 oktober 2012 actief en bevatte foto’s van [naam bedrijf 1] en een link naar zowel de website als de Hyves-pagina van [naam bedrijf 1] en van [naam bedrijf 2]. De Twitteraccount met de naam [naam bedrijf 2].nl had eveneens een link naar de website van [naam bedrijf 2]. Vanaf dit Twitteraccount was in september 2012 nog getwitterd over meubels van het bedrijf [naam bedrijf 2] en een tweet geplaatst met een link naar Marktplaats. Betrokkene heeft tijdens het gesprek op 4 oktober 2012 verklaard dat hij de gebruiker is van voornoemd Twitteraccount. Direct na dit gesprek zijn het Twitteraccount en de Hyves-pagina van betrokkene van internet verwijderd.
4.4.Anders dan betrokkene heeft gesteld, blijkt uit 4.3 dat hij in de te beoordelen periode nog steeds banden had met en - op geld waardeerbare - werkzaamheden verrichtte voor de bedrijven van zijn broer. Gelet hierop bestaat ook voor die periode voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden voor de bedrijven van zijn broer. Nu betrokkene ook naderhand geen duidelijkheid heeft verschaft over de omvang van deze werkzaamheden, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.5.Het beroep van betrokkene op de zesmaandenjurisprudentie gaat niet op, omdat voor toepassing daarvan in WWB-zaken in beginsel geen plaats is, indien, zoals in dit geval, sprake is geweest van het niet tijdig, niet juist of niet volledig verstrekken van voor de beoordeling van het recht op bijstand relevante informatie. Wat er ook zij van de onderzoeksbevindingen in het rapport van 5 juli 2010, het oplopen van de vordering is aan betrokkene zelf te wijten, nu hij de inlichtingenverplichting ook na juli 2010 niet is nagekomen.
4.6.Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak 1 zal worden bevestigd.
Aangevallen uitspraak 2: nieuwe aanvraag
5.1.De hier te beoordelen periode loopt van 3 augustus 2012 tot en met 16 oktober 2012.
5.2.Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
5.3.Uit 4.3 blijkt dat betrokkene, anders dan hij heeft aangevoerd, ook na 3 juli 2012 nog banden had met en activiteiten heeft verricht voor de bedrijven van zijn broer. Gelet hierop heeft betrokkene onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van zijn aanvraag sprake was van gewijzigde omstandigheden. Vaststaat echter dat het Twitteraccount en de Hyvespagina van betrokkene, waarmee betrokkene activiteiten voor de bedrijven van zijn broer op internet verrichtte, op 4 oktober 2012 zijn verwijderd. Het college heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hierin een relevante wijziging in de omstandigheden is gelegen die mede ten grondslag heeft gelegen aan de verlening van bijstand met ingang van 17 oktober 2012. Voor het standpunt van het college dat desondanks ook na 4 oktober 2012 sprake is geweest van betrokkenheid van betrokkene bij [naam bedrijf 2] of [naam bedrijf 1], bieden de onderzoeksbevindingen onvoldoende grondslag. De enkele omstandigheid dat betrokkene op 9 en 10 oktober 2012 gebruik heeft gemaakt van een bedrijfsauto van zijn broer is geen grond voor het standpunt dat betrokkene ook werkzaamheden voor de bedrijven van zijn broer heeft verricht. Betrokkene heeft immers verklaard niet meer op het bedrijf van zijn broer te komen en wel vaker auto’s van familieleden te mogen gebruiken. Daarbij komt dat betrokkene geen enkele keer is waargenomen bij de bedrijven van zijn broer. Verder is niet in geschil dat in de hier te beoordelen periode geen sprake meer is geweest van het maken en verkopen van meubels door betrokkene.
5.4.Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft betrokkene eerst vanaf 5 oktober 2012 aangetoond dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in de in 5.2 bedoelde zin en bestaat vanaf 5 oktober 2011 aanspraak op bijstand. Hieruit vloeit voort dat het college de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen voor zover het de periode van 3 augustus 2012 tot en met 4 oktober 2012 betreft. De rechtbank heeft hiermee ten onrechte geen rekening gehouden bij het geven van de opdracht om opnieuw op de bezwaren te beslissen. Gelet hierop slaagt het hoger beroep van het college deels. De Raad zal de aangevallen uitspraak 2 vernietigen voor zover het de door de rechtbank gegeven opdracht betreft en bepalen dat het college met inachtneming van de uitspraak van de Raad opnieuw zal beslissen op de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 16 oktober 2012. Omdat het hier gaat slechts om een financiële uitwerking ziet de Raad geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus.
6.1.Voor een veroordeling in de proceskosten in de procedure met registratienummer 13/2284 WWB (aangevallen uitspraak 1) bestaat geen aanleiding.
6.2.Aangezien het hoger beroep van het college tegen de aangevallen uitspraak 2 slechts gedeeltelijk slaagt, bestaat aanleiding om in de procedure met registratienummer 13/4171 WWB het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand.