ECLI:NL:CRVB:2014:2533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Eervol ontslag wegens blijvende ongeschiktheid voor militaire dienst door ziekte of gebrek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die eervol ontslag heeft gekregen wegens blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst door een ziekte of gebrek. De appellant, die in 1999 naar Kosovo was uitgezonden, is sinds 2006 uitgevallen door psychische klachten. Na verschillende geneeskundige onderzoeken, waaronder een militair geneeskundig onderzoek, is vastgesteld dat hij vermoedelijk blijvend dienstongeschikt is. De minister van Defensie verleende op 23 november 2011 eervol ontslag met ingang van 1 april 2012, verwijzend naar de uitslag van het onderzoek.
De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De minister stelde dat er voldoende re-integratie-inspanningen zijn geleverd, maar dat de blijvende dienstongeschiktheid van de appellant het niet mogelijk maakte om hem naar werk te begeleiden. De appellant stelde in hoger beroep dat de minister niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid, omdat er onvoldoende zorg is geweest voor, tijdens en na de uitzending naar Kosovo, wat zou hebben geleid tot zijn PTSS. Hij betoogde ook dat er onvoldoende re-integratiebegeleiding is geweest.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de oorzaak van de PTSS niet relevant is voor de beoordeling van het ontslag. De Raad concludeerde dat de minister in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de appellant te ontslaan. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.