ECLI:NL:CRVB:2014:2530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
13-2678 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud binnen de politie en internationale werkzaamheden van een buurtregisseur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de korpschef van politie een verzoek om functieonderhoud heeft afgewezen. De appellant, werkzaam als buurtregisseur, heeft verzocht om functieonderhoud op basis van zijn internationale werkzaamheden, die hij sinds 2010 uitvoert. De korpschef heeft het verzoek afgewezen, omdat de werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving van de buurtregisseur. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 juli 2014 behandeld. De Raad oordeelt dat de internationale werkzaamheden van de appellant passen binnen de hoofdbestanddelen van de functiebeschrijving, namelijk ‘Informatie/advisering’ en ‘Overige taken’. De Raad stelt vast dat er geen wezenlijke afwijkingen zijn van de organieke functiebeschrijving, zoals vereist voor functieonderhoud. De appellant heeft aangevoerd dat zijn werkzaamheden op internationaal niveau wezenlijk afwijken van zijn functie op wijkniveau, maar de Raad oordeelt dat de functiebeschrijving geen onderscheid maakt tussen lokale en internationale werkzaamheden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. De vrees van de appellant dat zijn internationale ervaring onzichtbaar blijft, wordt niet als voldoende argument gezien om functieonderhoud toe te wijzen. De Raad concludeert dat de korpschef terecht heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van de appellant niet wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2678 AW
Datum uitspraak: 24 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 april 2013, 12/2782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval ook de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. T.A. van Helvoort hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Burghout en mr. H.G.J. Breuer.

OVERWEGINGEN

1.1. In het akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 (referteperiode). In dit verband wordt/worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellant, sinds 1987 werkzaam bij de politie, is in 2004 aangesteld in de functie van buurtregisseur B, district [district], team [team]. Nadat de korpschef hem kenbaar had gemaakt dat hij het voornemen had om deze functie als uitgangspositie voor de toekomstige functie van appellant aan te merken, heeft appellant verzocht om functieonderhoud op grond van de Trfp. Hij heeft hierom gevraagd, voor zover van belang, omdat hij sinds drieënhalf jaar als materiedeskundige op het gebied van buurtregie internationale contacten onderhoudt en vanaf 23 augustus 2010 niet langer in de wijk werkzaam is, maar bij de Dienst [dienst] ), afdeling [afdeling].
1.3. Bij besluit van 8 december 2011 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Voor de werkzaamheden van appellant bij de [dienst] is geen functieonderhoud mogelijk, omdat hij deze gedurende de referteperiode korter dan een jaar heeft uitgeoefend. Het onderhouden van internationale contacten is een neventaak die geen onderdeel uitmaakt van het takenpakket van de organieke functie van buurtregisseur B. Bij besluit van 22 december 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant overeenkomstig het voornemen vastgesteld.
1.4. Bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2011 ongegrond verklaard. Voor zover nu nog van belang, heeft de korpschef overwogen dat de taken in het kader van de internationale samenwerking wel onderdeel zijn van het takenpakket van appellant. De afwijzing van functieonderhoud is echter gehandhaafd, omdat deze werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van de vastgestelde functietypering. De internationale werkzaamheden kunnen worden geschaard onder het hoofdbestanddeel ‘Informatie/advisering’ onder ‘Onderhoudt en creëert relatienetwerken’ en ‘Wisselt informatie uit met in- en externe partners’.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de internationale werkzaamheden van appellant passend zijn weergegeven in de functietypering; naast de door de korpschef al genoemde onderdelen vallen deze werkzaamheden ook onder het hoofdbestanddeel ‘Overige taken’ onder ‘Werkt mee in partnerships en projecten’ en ‘Ontwikkelt nieuwe methodieken en technieken van politietoezicht’.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het overbrengen van het concept buurtregie op internationaal niveau wezenlijk afwijkt van het functioneren op het niveau van een wijkteam. De rechtbank heeft te letterlijk naar de algemene bewoordingen van de functietypering gekeken en niet naar de kern van de functie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij functieonderhoud gaat het, gelet op artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie, zoals deze bepaling met ingang van 31 december 2009 luidt, om de vraag of de feitelijk aan appellant opgedragen werkzaamheden gedurende ten minste één jaar wezenlijk afwijken van de organieke functiebeschrijving.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden van appellant bij de [dienst] niet bij het functieonderhoud betrokken kunnen worden en dat hij in de referteperiode gedurende ten minste één jaar een substantieel deel (één tot anderhalve dag) van de week werkzaamheden heeft verricht in het kader van internationale samenwerking. In hoger beroep verschillen partijen alleen nog van mening over de vraag of de internationale werkzaamheden zijn onder te brengen in de voor appellant geldende functiebeschrijving van buurtregisseur B.
4.3.
De internationale werkzaamheden van appellant bestaan uit het overdragen van kennis en ervaring die hij als buurtregisseur heeft opgedaan. Ter zitting van de Raad heeft de functiedeskundige Breuer onweersproken verklaard dat er in de functiebeschrijvingen van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland geen onderscheid wordt gemaakt tussen werkzaamheden op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau. Nu dit kennelijk geen onderscheidend criterium is, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de internationale werkzaamheden van appellant zijn te vatten onder de hoofdbestanddelen ‘Informatie/advisering’ en ‘Overige taken’, zoals hiervoor onder 1.4 en 2 beschreven. Van werkzaamheden die wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving is dan ook geen sprake.
4.4.
De vrees van appellant dat zijn ruime ervaring op het gebied van internationale samenwerking en zijn werkzaamheden bij de [dienst] zo onzichtbaar blijven, kan hieraan niet af doen. Hoewel het voor appellant is te betreuren dat de organisatie door de reorganisatie ‘op slot zit’, zoals de korpschef heeft beaamd, is dit op zichzelf geen grond om functieonderhoud toe te wijzen.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD