ECLI:NL:CRVB:2014:2517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
12-3033 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering en het falen van het beroep op het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft appellante op 6 december 2010 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 9 maart 2011 afgewezen, omdat appellante in staat werd geacht om te werken en meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Het bezwaar dat appellante tegen deze afwijzing indiende, werd door het Uwv op 22 september 2011 ongegrond verklaard.

Appellante heeft vervolgens beroep aangetekend bij de rechtbank, waarbij zij onder andere stelde dat het bestreden besluit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing heeft zij geanonimiseerde stukken overgelegd, waaruit zou blijken dat het Uwv in een vergelijkbaar geval een Wajong-uitkering had toegekend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de geanonimiseerde stukken niet op één lijn te stellen waren met de situatie van appellante en zij niet had aangetoond dat zij in dezelfde omstandigheden verkeerde als haar broers.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar het Uwv heeft wederom gesteld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. De Raad heeft in eerdere uitspraken benadrukt dat medische beoordelingen voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid individueel zijn en dat de resultaten van dergelijke onderzoeken niet zonder meer voor anderen gelden. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante geen relevante verzekeringsgeneeskundige rapporten heeft overgelegd en dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht afgewezen, en het hoger beroep van appellante is dan ook niet geslaagd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

12/3033 WAJONG
Datum uitspraak: 25 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 april 2012, 11/4761 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Oversluizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Oversluizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante heeft op 6 december 2010 een aanvraag gedaan voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 9 maart 2011 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat appellante kon werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 22 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante zich onder meer op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing van deze grond heeft appellante geanonimiseerde stukken overgelegd, waaruit zou blijken dat het Uwv in een soortgelijk geval als dat van appellante uit coulance een Wajong-uitkering aan de betrokkene had toegekend.
2.2.
Ter zitting van de rechtbank heeft appellante voorts aangevoerd dat zij twee broers heeft die in dezelfde situatie als zij verkeren en dat één van die broers sinds 2010 een Wajong-uitkering ontvangt.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het bestreden besluit gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de geanonimiseerde stukken betrekking hebben op een situatie die niet op één lijn te stellen is met die van appellante en appellante niet heeft aangetoond dat zij in dezelfde omstandigheden verkeert als (één van) haar broers.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing van deze grond heeft appellante een tweetal arbeidskundige rapporten overgelegd, waaruit blijkt dat een halfbroer van appellante vanaf 2004 als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de re-integratie arbeidsgehandicapten (oud) is aangemerkt en aan een twee jaar oudere broer met ingang van 28 februari 2011 arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet Wajong is toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat het om de vaststelling naar objectief medische maatstaven van de functionele mogelijkheden van een individu. Individuen zijn nooit gelijk. Dat maakt een beroep op het gelijkheidsbeginsel, daar waar het gaat om de vergelijking van functionele mogelijkheden van verschillende individuen, niet kan slagen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft het Uwv verwezen naar de uitspraak van de Raad van 27 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV2669).
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel terecht afgewezen. In zijn door het Uwv genoemde uitspraak van 27 januari 2012 heeft de Raad overwogen dat een medische beoordeling in het kader van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid (in dat geval op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) op het individu is toegesneden en dat de resultaten van zo’n onderzoek als regel geen betekenis hebben voor een ander. In de door appellante in hoger beroep overgelegde gegevens ziet de Raad geen aanleiding om in het geval van appellante tot een ander oordeel te komen. Daarbij merkt de Raad nog op dat appellante geen verzekeringsgeneeskundige rapporten heeft overgelegd en aldus geen inzicht heeft gegeven in de vaststelling van de functionele mogelijkheden van haar broer en halfbroer.
4.2.
Hetgeen in 4.1 is overwogen leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.3.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.C.P. Venema en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli

CVG