ECLI:NL:CRVB:2014:2493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
12-2306 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAZ-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WAZ-uitkering van appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de WAZ-uitkering van appellant per 5 maart 1999 had beëindigd. Appellant, die sinds 1995 arbeidsongeschikt was, had eerder een WAO-uitkering ontvangen, die ook per dezelfde datum was ingetrokken. De Raad oordeelde dat het Uwv bij de beoordeling van de WAZ-aanspraken mocht uitgaan van de WAO-beoordeling, omdat de criteria voor arbeidsongeschiktheid in beide wetten gelijk zijn. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gegevens ingebracht die de eerdere oordelen van de rechtbank konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de WAZ-uitkering terecht was.

Uitspraak

12/2306 WAZ
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 maart 2012, 11/1744 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Appellant is verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Drossaert.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft tot eind december 1994 gewerkt in dienst van de [naam gemeente]. Daarnaast heeft appellant vanaf 1991 gewerkt als zelfstandig taxichauffeur. Hij is met ingang van 2 maart 1995 arbeidsongeschikt geworden.
1.2. Bij besluit van 4 januari 1999 heeft (de rechtsvoorganger van) het Uwv de van appellant met ingang van 22 april 1996 toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 5 maart 1999 ingetrokken. Het eveneens aan appellant toegekende invaliditeitspensioen is per gelijke datum ingetrokken.
1.3. Naar aanleiding van de brief van appellant van 22 augustus 2009 dat destijds nimmer een beslissing is genomen op zijn mogelijke aanspraken op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) heeft het Uwv bij besluit van
5 augustus 2010 aan appellant met ingang van 27 juni 1996 alsnog een AAW-uitkering verstrekt, die met ingang van 1 januari 1998 is omgezet naar een WAZ-uitkering. Verder heeft het Uwv bij dat besluit, voor zover hier van belang, de WAZ-uitkering met ingang van
5 maart 1999 beëindigd.
1.4. Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
5 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, dat zich heeft beperkt tot de beëindiging van de WAZ-uitkering per 5 maart 1999, ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de beëindiging van de WAO-uitkering per 5 maart 1999 door deze Raad bij uitspraak van 12 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL7366) is bevestigd en een verzoek om herziening van die uitspraak door de Raad bij uitspraak van 18 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP8478) is afgewezen. Met betrekking tot een door appellant in geding gebracht rapport van psychiater Cense van 19 september 2011 heeft de rechtbank overwogen dat dit rapport geen betrekking heeft op de datum van 5 maart 1999. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv bij de beoordeling van de WAZ-aanspraken mocht uitgaan van de WAO-beoordeling en dat de conclusie dat appellant per 5 maart 1999 niet beperkt en arbeidsgeschikt was, gelet op de gelijke arbeidsongeschiktheidscriteria in beide wetten, terecht tot de conclusie heeft geleid dat appellant ook op grond van de WAZ per 5 maart 1999 niet langer arbeidsongeschikt was.
3.
In hoger beroep heeft appellant, met verwijzing naar het bij de rechtbank ingediende beroepschrift en aanvullend beroepschrift, verzocht het bestreden besluit te vernietigen en aan zijn bezwaren tegemoet te komen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd beslist op hetgeen in beroep met betrekking tot de beëindiging van de
WAZ-uitkering is aangevoerd. In hoger beroep heeft appellant geen nadere gegevens ingebracht die aan dat oordeel doen twijfelen noch heeft hij gemotiveerd de juistheid van het oordeel van de rechtbank bestreden. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S. Aaliouli

RB