ECLI:NL:CRVB:2014:2465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en vermindering van nabestaandenuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland en de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de herziening en vermindering van een nabestaandenuitkering van betrokkene, die sinds 1 januari 1982 een weduwenpensioen ontving, later omgezet naar een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale Verzekeringsbank, als appellant, heeft de uitkering van betrokkene met ingang van 1 september 2008 herzien en verminderd tot 30% van het bruto minimumloon, op basis van de stelling dat betrokkene en haar medebewoner een gezamenlijke huishouding voerden.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank onvoldoende bewijs had geleverd voor de claim van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen wel degelijk voldoende grondslag bieden voor het vaststellen van wederzijdse zorg tussen betrokkene en haar medebewoner. Tijdens huisbezoeken en op basis van verklaringen is vastgesteld dat er sprake was van een financiële verstrengeling en wederzijdse zorg, wat verder gaat dan een zakelijke kostgangersrelatie.
De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, waarmee de herziening en vermindering van de nabestaandenuitkering is bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden en de zorgrelatie tussen betrokkenen bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen onder de Anw.