ECLI:NL:CRVB:2014:2465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
13-2436 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en vermindering van nabestaandenuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland en de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de herziening en vermindering van een nabestaandenuitkering van betrokkene, die sinds 1 januari 1982 een weduwenpensioen ontving, later omgezet naar een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale Verzekeringsbank, als appellant, heeft de uitkering van betrokkene met ingang van 1 september 2008 herzien en verminderd tot 30% van het bruto minimumloon, op basis van de stelling dat betrokkene en haar medebewoner een gezamenlijke huishouding voerden.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank onvoldoende bewijs had geleverd voor de claim van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen wel degelijk voldoende grondslag bieden voor het vaststellen van wederzijdse zorg tussen betrokkene en haar medebewoner. Tijdens huisbezoeken en op basis van verklaringen is vastgesteld dat er sprake was van een financiële verstrengeling en wederzijdse zorg, wat verder gaat dan een zakelijke kostgangersrelatie.

De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, waarmee de herziening en vermindering van de nabestaandenuitkering is bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden en de zorgrelatie tussen betrokkenen bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen onder de Anw.

Uitspraak

13/2436 ANW
Datum uitspraak: 22 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 14 januari 2013, 12/1479 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 april 2013, 12/1479 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. ing. J.T.M. van Alebeek, gemachtigde, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Mr. ing. Van Alebeek heeft eveneens nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. ing. Van Alebeek.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving vanaf 1 januari 1982 een weduwenpensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW), dat met ingang van 1 juli 1996 is omgezet naar een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Betrokkene heeft bij haar aanvraag om een AWW-uitkering als woonadres opgegeven het adres [adres] (uitkeringsadres). Het uitkeringsadres is sindsdien ongewijzigd gebleven.
[naam] huurt vanaf 26 juni 1990 een zolderkamer bij betrokkene en is vanaf 1 augustus 1994 medehuurder van de woning op het uitkeringsadres.
1.2.
Tijdens verschillende heronderzoeken onder meer in 1997, 2006 en 2008 heeft betrokkene verklaard dat de huur-/kostgangerrelatie ongewijzigd is.
1.3.
In verband met een heronderzoek commerciële relatie in 2011 hebben toezichthouders van appellant op 28 januari 2011 een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres om de woon- en leefsituatie van betrokkene en[naam] op het uitkeringsadres vast te stellen. Tijdens dit huisbezoek is een checklist ingevuld die door betrokkene is ondertekend. Op
15 april 2011 heeft een tweede huisbezoek plaatsgevonden en hebben de toezichthouders met [naam] gesproken die eveneens een checklist heeft ondertekend. Verder hebben de toezichthouders dossieronderzoek verricht, registers geraadpleegd, gegevens van het waterverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd en waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van
18 april 2011.
1.4.
Bij besluit van 26 juli 2011 heeft appellant de nabestaandenuitkering van betrokkene met ingang van 1 januari 1998 verminderd tot een bedrag van 30% van het bruto minimumloon. Hieraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene en [naam] een gezamenlijke huishouding voeren.
1.5.
Bij besluit van 16 november 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 26 juli 2011 gedeeltelijk gegrond verklaard en de nabestaandenuitkering van betrokkene met ingang van 1 september 2008 herzien en de uitkering verminderd tot een bedrag van 30% van het bruto minimumloon. De besluitvorming van appellant berust op de grondslag dat betrokkene en [naam] een gezamenlijke huishouding voeren.
2.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank appellant in de gelegenheid gesteld een motiveringsgebrek te herstellen. Omdat appellant daartoe niet is overgegaan, heeft de rechtbank bij de aangevallen einduitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat appellant zijn standpunt dat betrokkene en [naam] een gezamenlijke huishouding voeren onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar is sprake van een gezamenlijk hoofdverblijf in dezelfde woning, maar appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van wederzijdse zorg.
3.
Tegen de aangevallen uitspraken heeft appellant aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor het vaststellen van de wederzijdse zorg. Tussen betrokkene en [naam] is sprake van een financiële verstrengeling die niet gebruikelijk is in een zakelijke relatie. Daarnaast is ook sprake van wederzijdse zorg anderszins.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 september 2008 tot en met 26 juli 2011.
4.2.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Anw is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
De rechtbank heeft vastgesteld en door betrokkene is niet betwist dat betrokkene en [naam] in de hier te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
4.4.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en de hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.5.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld bieden de onderzoeksbevindingen een voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van appellant dat ook aan het criterium van wederzijdse zorg is voldaan. Tijdens het huisbezoek op 15 april 2011 heeft [naam] verklaard dat hij dagelijks met betrokkene de maaltijd nuttigt en de maandelijkse contributie van appellante voor een dansvereniging betaalt. Betrokkene heeft in bezwaar aangevoerd dat de dansvereniging een initiatief van [naam] is en hij als dank voor haar rol als vrijwilliger bij deze vereniging haar contributie betaalt. Betrokkene heeft tijdens het huisbezoek op
28 januari 2011 verklaard dat zij en [naam] op de avonden dat zij naar de dansvereniging gaan, gezamenlijk de maaltijd gebruiken. Dit is éénmaal per week. Op de checklist heeft zij verklaard af en toe gezamenlijk de maaltijden te gebruiken. Verder hebben zowel betrokkene als [naam] op de door hen ondertekende checklist verklaard dat [naam] een bijdrage heeft geleverd bij de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, zoals de wasmachine en het gasfornuis, van betrokkene. Ook heeft [naam] betrokkene financieel bijgestaan als zij krap bij kas zat. Daarnaast is [naam] sinds 1 augustus 1994 medehuurder van de woning op het uitkeringsadres. Hij mag gebruik maken van de gehele woning, met uitzondering van de kamer van betrokkene [naam] heeft overigens wel verklaard dat hij zijn ondergoed in een kast op de kamer van betrokkene bewaarde. Daarnaast heeft betrokkene in de door haar op
28 januari 2011 ondertekende checklist verklaard dat zij voor [naam] de was doet en strijkt en dat zij het huishouden doet. Ook gaan zij gezamenlijk naar de markt. [naam] helpt bij het tuinonderhoud en verricht soms huishoudelijke klussen zoals het stofzuigen. De genoemde feiten en omstandigheden gaan wat in een zakelijke kostgangersrelatie gebruikelijk is te boven en wijzen uit dat betrokkene en [naam] ten tijde van belang er blijk van gaven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak zullen worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en P.W. van Straalen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
JvC