ECLI:NL:CRVB:2014:2464
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en (mede)terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die een gezamenlijke huishouding zouden hebben gevoerd. Appellante ontving sinds 1 oktober 1982 bijstand, terwijl appellant vanaf 12 maart 1998 bijstand ontving. De gemeente Utrecht heeft na meerdere afgezegde afspraken een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden, wat resulteerde in de intrekking van hun bijstand per 1 april 2009 en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De rechtbank Utrecht heeft de besluiten van de gemeente in eerste instantie vernietigd, maar het college heeft in een nieuw besluit de bijstand opnieuw ingetrokken en teruggevorderd. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat de onderzoeksbevindingen ontoereikend waren voor de conclusie van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellanten in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad benadrukte dat de aard van de relatie tussen appellanten niet relevant is voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding, en dat de verklaringen van appellante en de waarnemingen van de sociale recherche voldoende bewijs vormden voor de conclusie van het college. Het hoger beroep van appellanten werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.