ECLI:NL:CRVB:2014:2454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
13-3398 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan betrokkene, die sinds 1 december 2003 aanvullende bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene was ingeschreven op een uitkeringsadres, maar het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen Aalten oude IJsselstreek heeft vastgesteld dat zij niet op dit adres woonachtig was. Dit werd onderbouwd door gegevens over het waterverbruik, waaruit bleek dat er in een bepaalde periode extreem laag waterverbruik was op het uitkeringsadres. Betrokkene verklaarde dat zij veel bij haar vriend en zus verbleef, wat leidde tot de conclusie dat zij feitelijk samenwoonde met haar vriend.

Het dagelijks bestuur heeft op 23 juli 2012 besloten om de bijstand van betrokkene met terugwerkende kracht in te trekken en de ten onrechte ontvangen bijstandsbedragen terug te vorderen. Betrokkene ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het recht op bijstand niet was komen vast te staan. De Raad stelde vast dat betrokkene haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij niet op het uitkeringsadres verbleef. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee de intrekking en terugvordering van de bijstand werd bevestigd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 juli 2014.

Uitspraak

13/3398 WWB, 13/3700 WWB
Datum uitspraak: 22 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
4 juni 2013, 13/689 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen Aalten oude IJsselstreek (dagelijks bestuur)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het dagelijks bestuur heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H. Pasman, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het dagelijks bestuur en betrokkene hebben allebei een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 10 juni 2014. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B.L. Wissink. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Pasman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving sinds 1 december 2003 aanvullende bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Zij staat sinds 1 juni 2001 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] (uitkeringsadres).
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft in het kader van het project 'Waterproof 3' door middel van een bestandskoppeling met waterleveringsbedrijf Vitens gegevens verkregen over het waterverbruik op onder andere het uitkeringsadres. Daaruit blijkt dat op het uitkeringsadres in de periode van 16 januari 2010 tot 17 januari 2011 in totaal 3 m3 en in de periode van 17 januari 2011 tot 1 februari 2012 in totaal 1 m3 water is verbruikt.
1.3.
Het dagelijks bestuur heeft betrokkene op 15 mei 2012 geconfronteerd met het lage waterverbruik. Zij heeft desgevraagd het volgende verklaard:
"De reden voor mijn lage waterverbruik is dat ik veelvuldig bij mijn vriend verblijf. In 2010 was ik ook veel bij mijn zus omdat haar man eind 2009 is overleden. Ook heb ik veel zorg voor de vader van mijn vriend [naam vriend] op mij genomen. Ik verbleef voornamelijk op die adressen en niet in mijn woning. In 2010 en de eerste 2 maanden van 2011 woonde [naam vriend] nog met zijn vader in de [adres 2] te [plaatsnaam]. In februari 2011 is de vader van [naam vriend] naar een verpleegcentrum gegaan. In januari 2012 heeft [naam vriend] zelf woonruimte gekregen omdat hij niet in de [adres 2] mocht blijven wonen. (…) Het klopt dat [naam vriend] en ik nu feitelijk samenwonen."
1.4.
Bij besluit van 23 juli 2012 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, de bijstand van betrokkene met ingang van 16 januari 2010 ingetrokken en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 14.449,27 van haar teruggevorderd. Het dagelijks bestuur heeft het daartegen gerichte bezwaar bij besluit van 29 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het dagelijks bestuur heeft daaraan ten grondslag gelegd dat betrokkene haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij niet verbleef op het uitkeringsadres. Als gevolg daarvan is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 23 juli 2012 herroepen. De rechtbank is kort weergegeven van oordeel dat betrokkene weliswaar haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar dat dit niet tot gevolg heeft dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, nu betrokkene ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat zij bij haar zus en bij haar vriend verbleef.
3.
Beide partijen hebben zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.2.
De Raad is met het dagelijks bestuur en de rechtbank van oordeel dat de stukken voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het dagelijks bestuur dat betrokkene in de periode in geding van 16 januari 2010 tot 1 augustus 2012 niet haar woonadres op het uitkeringsadres heeft gehad. Daarvoor kan in de eerste plaats worden gewezen op het extreem lage waterverbruik in de periode van 16 januari 2010 tot 1 februari 2012, dat slechts 4 m3 bedroeg. Dit verbruik is, zoals betrokkene stelt, op zich onvoldoende voor het oordeel dat zij in de te beoordelen periode niet haar woonadres op het uitkeringsadres had. Dat betrokkene haar woonadres niet op het uitkeringsadres had, vindt echter steun in de door haar op 15 mei 2012 afgelegde verklaring. Zij verklaart daarin immers dat zij voornamelijk bij haar zus en bij haar vriend verbleef, met wie zij feitelijk samenwoonde. Het geschat verbruik van gas en elektra in de periode van 18 mei 2010 tot 28 mei 2011, welk gebruik overigens ook ligt onder het gemiddelde verbruik van een eenpersoonshuishouden, vormt geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat betrokkene in de periode in geding niet woonachtig was op het uitkeringsadres. Betrokkene heeft haar inlichtingenverplichting geschonden door dat niet te melden aan het dagelijks bestuur.
4.4.
Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering, intrekking of beëindiging van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op bijstand heeft. Tussen partijen is, ervan uitgaande dat betrokkene haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, niet in geschil dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet is vast te stellen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep van betrokkene geen doel treft en dat het hoger beroep van het dagelijks bestuur slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en P.W. van Straalen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens
JvC