ECLI:NL:CRVB:2014:239
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over toekenning van vervoersvoorziening en huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag gegrond werd verklaard voor wat betreft de toekenning van huishoudelijke hulp. Appellante, die lijdt aan ernstige neurologische beperkingen als gevolg van polio, had een aanvraag ingediend voor een Canta en voor huishoudelijke hulp. Het college had haar echter alleen een scootmobiel aangeboden en de uren huishoudelijke hulp vastgesteld op 7,5 uur per week. De rechtbank oordeelde dat het college de uren huishoudelijke hulp moest verhogen naar 9,5 uur per week, omdat het college onvoldoende rekening had gehouden met de allergie van appellantes zoon en haar ernstige beperkingen.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden door haar niet in de gelegenheid te stellen te reageren op nieuwe medische adviezen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de medische adviezen en het ergotherapeutisch advies die aan het standpunt van het college ten grondslag liggen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen aanleiding is voor nader deskundig onderzoek. De Raad bevestigt dat de indicatie van 60 minuten per week voor licht huishoudelijk werk afdoende is gemotiveerd, ondanks de norm van 90 minuten per week. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.