ECLI:NL:CRVB:2014:2383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Utrecht en de einduitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking en (mede)terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die samenwoonde met een persoon van wie bijstand werd verleend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het dagelijks bestuur onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en de bijstandsontvanger een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat betekent dat de bijstandsverlening aan de bijstandsontvanger onterecht was, omdat hij zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de terugvordering opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens is het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 487,-. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het voeren van een gezamenlijke huishouding voor de bijstandsverlening.