ECLI:NL:CRVB:2014:2381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die na de ontbinding van haar huwelijk met appellant bijstand ontving. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en appellant in de periode van 7 januari 2012 tot 26 juni 2012 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat niet was gemeld aan de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda. De Raad heeft de eerdere besluiten van de commissie vernietigd voor de periode van 11 juni 2011 tot 7 januari 2012, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gezamenlijke huishouding in die periode. De rechtbank had de beroepen ongegrond verklaard, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de verklaringen van appellante en appellant onvoldoende feitelijke gegevens bevatten over hun verblijf in de woning van appellante voor de periode van 11 juni 2011 tot 7 januari 2012. De Raad heeft de commissie opgedragen om nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van appellante en appellant, en heeft de commissie veroordeeld in de kosten van de rechtsbijstand van beide appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van het melden van relevante feiten aan de sociale zekerheidsinstanties en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting.