ECLI:NL:CRVB:2014:2364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
12-4711 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

Op 15 juli 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Werk & inkomen Lekstroom. Appellant, die eerder bijstand ontving, had zijn aanvraag ingediend na een periode waarin zijn bijstand was ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat er sprake was van een wijziging in zijn omstandigheden die recht zou geven op bijstand. De rechtbank had eerder het beroep tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door het dagelijks bestuur terecht was, omdat appellant niet kon bewijzen dat hij op het opgegeven adres zijn hoofdverblijf had. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigd de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

12.4711 WWB, 12/4958 WWB

Datum uitspraak: 15 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 juli 2012, 12/69 en 12/70 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Werk & inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Gemeenschappelijke regeling Werk & inkomen Lekstroom oefent het dagelijks bestuur met ingang van 1 mei 2013 de taken en bevoegdheden uit in het kader van de Wet werk en Bijstand (WWB) die voorheen door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het dagelijks bestuur tevens verstaan het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein.
Namens appellant heeft mr. P.G.M. Lodder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 13/232 WWB en 13/233 WWB, plaatsgevonden op 13 mei 2014. Voor appellant is mr. Lodder verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A. van der Ven en mr. D.G. Berkenbosch. In de zaken 13/232 WWB en 13/233 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving van 22 maart 2006 tot 1 mei 2007, met uitzondering van de periode van 29 november 2006 tot en met 9 januari 2007, bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder en vanaf 1 mei 2007 naar de norm voor een alleenstaande. Hij stond al die tijd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven op het adres [adres] te [adres]
1.2.
Bij besluit van 23 november 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 juni 2011, heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2010 ingetrokken. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat en voor zover van belang, ten grondslag dat appellant niet meer in de gemeente [naam gemeente] woonachtig is. De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 3 december 2012 het beroep tegen het besluit van
22 juni 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden heeft de Raad de uitspraak van 3 december 2012 bevestigd.
1.3.
Op 1 maart 2011 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend, nadat hij zich daarvoor op 23 februari 2011 had gemeld bij het Uwv Werkbedrijf. Hij heeft daarbij als woonadres opgegeven het in 1.1 vermelde adres te[naam gemeente] (opgegeven adres). Tijdens het intakegesprek op 1 maart 2011 heeft appellant verklaard dat hij bij anderen eet, dat hij niet precies kan aangeven wanneer hij waar geslapen heeft en dat hij vaak niet thuis is. Voorts is op 1 maart 2011 een huisbezoek afgelegd aan het opgegeven adres, bij welke gelegenheid appellant heeft verklaard dat hij erg weinig in zijn woning verblijft. Bij brief van 5 juli 2011 heeft appellant desgevraagd een overzicht gegeven van namen en adressen van personen bij wie hij regelmatig heeft verbleven. Hieruit heeft het dagelijks bestuur geconcludeerd dat appellant voorafgaand aan de aanvraag regelmatig in [gemeente 1] (twee tot vier keer per week), [gemeente 2] (gemiddeld vier keer per maand) en [gemeente 3] (twee keer per week) heeft overnacht.
1.4.
Bij besluit van 4 augustus 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 december 2011 (bestreden besluit 1), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Bij besluit van
26 augustus 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 december 2011 (bestreden
besluit 2), heeft het dagelijks bestuur een in het kader van de aanvraag verstrekt voorschot van € 2.300,- van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant geen woonplaats heeft in [naam gemeente], zodat hij op grond van artikel 40, eerste lid, van de WWB geen recht op bijstand heeft jegens het dagelijks bestuur.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft voorts het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 in stand zijn gelaten en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Appellant betwist dat hij ten tijde van de aanvraag niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand bestrijkt de periode vanaf de datum waarop betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat de Raad de periode van 23 februari 2011 tot en met 4 augustus 2011 dient te beoordelen.
4.2.
Indien periodieke algemene bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant niet heeft gesteld dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden. Gelet op wat in 4.2 is overwogen, is de enkele stelling van appellant dat hij ten tijde hier van belang zijn woonplaats in [naam gemeente] heeft gehouden ontoereikend voor de conclusie dat hij recht op bijstand heeft jegens het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag van appellant daarom terecht afgewezen.
4.4.
Tegen de terugvordering van het verstrekte voorschot heeft appellant geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en P.W. van Straalen en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.T.P. Pot

HD