ECLI:NL:CRVB:2014:2332
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van het persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp. Appellanten, die in deze zaak gezamenlijk optreden, hebben in het verleden een pgb ontvangen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en later de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellanten ongegrond werd verklaard.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Koggenland in redelijkheid had kunnen besluiten om slechts dat gedeelte van het pgb te verlenen dat appellanten konden verantwoorden. Dit betrof de jaren 2009 en 2010, waarvoor appellanten een geschil hadden over de verantwoording van het pgb. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en voegt hieraan toe dat de gemeenteraad in de Verordening de ruimte biedt om verantwoording te verlangen van het gehele pgb, en niet slechts van het netto pgb.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de uitspraak van de rechtbank Alkmaar over het jaar 2008 niet van toepassing is op de jaren 2009 en 2010. De appellanten hebben aangevoerd dat het college in strijd met de Verordening handelt door verantwoording te verlangen van het gehele pgb, maar de Raad heeft deze beroepsgrond verworpen. De Raad concludeert dat het college in zijn besluitvorming niet onredelijk heeft gehandeld en dat de appellanten zich konden melden bij het college indien zij niet uitkwamen met het uitbetaalde bedrag.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2012 ongegrond. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.