ECLI:NL:CRVB:2014:2326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
12-4667 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking van voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had geoordeeld dat de intrekking van de aan betrokkene verleende voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) niet gerechtvaardigd was. Betrokkene, geboren op 29 september 1971, heeft een incomplete dwarslaesie als gevolg van een fietsongeval in 2005, wat leidt tot pijnklachten en beperkingen in haar functioneren. Appellant had eerder aan betrokkene hulp bij het huishouden toegekend, maar trok deze voorzieningen in op basis van een rapport van Argonaut, waarin werd gesteld dat betrokkene in staat zou zijn om huishoudelijke taken zelfstandig uit te voeren. De rechtbank oordeelde echter dat het rapport van Argonaut niet voldoende inzichtelijk was gemotiveerd en dat het advies van SCIO het standpunt van betrokkene ondersteunde, dat zij niet in staat was om huishoudelijke taken te verrichten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de bevindingen van Argonaut en SCIO overeenkomen en dat betrokkene wel degelijk in staat was om huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het rapport van Argonaut niet voldoende onderbouwd was. De Raad concludeert dat zonder nadere medische onderbouwing niet kan worden gesteld dat betrokkene in staat is om huishoudelijke taken zelfstandig uit te voeren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.

Uitspraak

12/4667 WMO
Datum uitspraak: 9 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 juli 2012, 11/3679 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Voor betrokkene heeft mr. drs. J.E. Groenenberg, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Sewtahal. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Groenenberg.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren op 29 september 1971, is bekend met een incomplete dwarslaesie als gevolg van een fietsongeval in 2005. Zij heeft pijnklachten in rug en benen en incontinentieproblemen. Zij is beperkt in haar functioneren.
1.2.
Bij besluiten van 8 maart 2010 en 27 augustus 2010 heeft appellant aan betrokkene op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) hulp bij het huishouden toegekend voor de periode 4 maart 2010 tot en met 26 augustus 2012. Met ingang van 24 september 2010 is de aanvankelijk als hulp in natura verstrekte voorziening omgezet in een persoonsgebonden budget (pgb).
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2011 (bestreden besluit) heeft appellant gehandhaafd zijn besluit van 9 maart 2011, voor zover daarbij de hulp in natura en het pgb voor hulp in het huishouden voor de periode 4 maart 2010 tot en met 28 februari 2011 zijn ingetrokken, en heeft appellant de terugvordering nader bepaald op het bedrag van het verstrekte pgb van
€ 2.314,88. Hieraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene niet heeft voldaan aan haar verplichtingen door haar sportieve prestaties bij het veldrijden niet te vermelden. Verder heeft appellant verwezen naar het rapport van de arts van Argonaut Advies B.V. van 28 februari 2011 (rapport). Hierin is vastgesteld dat betrokkene duurzame beperkingen ondervindt die voortkomen uit medische problematiek en is geconcludeerd dat zij in staat wordt geacht het huishouden gespreid over de week zelfstandig te doen, waarbij mogelijk tijdelijk ondersteuning van een ergotherapeut noodzakelijk is om de belasting van de rug te beperken en het gebruik van hulpmiddelen te bezien.
2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 9 maart 2011 herroepen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar haar in de tussenuitspraak van 11 november 2011 gegeven oordeel dat het rapport van Argonaut niet voldoende inzichtelijk is gemotiveerd. Appellant is er niet in geslaagd om het aan het bestreden besluit klevende motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank volgt niet het door appellant ingenomen standpunt dat het nadere advies van 6 februari 2012 van SCIO Consult (SCIO) weliswaar antwoord geeft op de vraag wat het verschil is tussen de belasting bij fietsen op een speciale fiets in een gebogen houding en het uitvoeren van huishoudelijke taken, maar dat dit geen reden is om te twijfelen aan het rapport van Argonaut. De rechtbank concludeert dat het advies van SCIO het standpunt van betrokkene ondersteunt dat zij gedurende de periode van 4 maart 2010 tot en met 28 februari 2011 ondanks haar beperkingen wel in staat was om te fietsen, maar niet in staat was de huishoudelijke taken te verrichten, zodat geen grond bestaat voor intrekking van de verleende voorzieningen.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat de bevindingen van Argonaut en SCIO met elkaar overeenkomen waar het gaat om het verschil tussen de belasting veroorzaakt door het fietsen en door het doen van huishoudelijke taken. Appellant houdt daarom vast aan de conclusie van Argonaut dat betrokkene de huishoudelijke taken gespreid over de week kan uitvoeren en dat tijdelijke ondersteuning van een ergotherapeut kan worden ingezet. Verder heeft de rechtbank er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat uit het advies van SCIO volgt dat betrokkene in de periode in geding niet alle, maar wel een deel van de huishoudelijke taken kon verrichten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlemmermeer 2011 (de Verordening) kan een besluit geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het rapport van Argonaut niet voldoende inzichtelijk is gemotiveerd. De arts van Argonaut heeft onderkend dat betrokkene als gevolg van medisch geobjectiveerde rugklachten een verminderde duurbelastbaarheid heeft en beperkingen ondervindt bij het buigen en het bukken. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, kan gelet hierop de conclusie van de arts dat betrokkene in staat moet worden geacht het huishouden zelfstandig uit te voeren niet worden gedragen door de vaststelling van de arts over de belasting die betrokkene in haar sportieve activiteiten aankan.
4.3.
Het is juist dat SCIO, evenals Argonaut, het verschil tussen de belasting veroorzaakt door het fietsen en door het doen van huishoudelijke taken heeft onderzocht en in zijn advies heeft betrokken. De medisch adviseurs van SCIO hebben daarover opgemerkt dat fietsen op een speciale fiets in een iets gebogen houding met steunname op een stuur een andere belasting vormt voor de druk op de wervelkolom dan het langdurig staan, waarbij handelingen dienen te worden uitgevoerd, alsmede langdurig of frequent gebogen staan zonder steunname, waarbij handelingen dienen te worden uitgevoerd. Omdat voor het uitvoeren van huishoudelijke taken het aannemen van dergelijke houdingen nodig is concluderen de medisch adviseurs van SCIO dat huishoudelijke taken voor betrokkene niet goed uitvoerbaar zijn sinds het in 2005 ontstaan van de huidige geobjectiveerde beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen zoals bukken, knielen en dergelijke. Ter zitting van de Raad heeft betrokkene toegelicht dat het voor haar niet onmogelijk is om de bedoelde dynamische bewegingen te maken, maar dat daardoor zoveel pijn wordt veroorzaakt dat zij als gevolg daarvan ernstig wordt beperkt in haar verdere functioneren.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het advies van SCIO het standpunt van betrokkene ondersteunt dat zij ten tijde in geding niet in staat kon worden geacht de huishoudelijke taken zelfstandig uit te voeren. Zonder nadere onderbouwing van een arts, al dan niet aangevuld met het oordeel van een ergotherapeut, kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene niettemin in staat is tot het verspreid over de week met hulpmiddelen doen van het huishoudelijk werk of dat zij in staat is tot het zelfstandig doen van een deel van het lichte huishoudelijke werk. De hiervoor bedoelde nadere onderbouwing kan niet worden ontleend aan het advies van Argonaut, aangezien dat advies, zoals hiervoor al is overwogen onder 4.2, niet concludent is. Appellant heeft deze onderbouwing ook niet op andere wijze gegeven, niet bij de rechtbank en niet in hoger beroep.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de in artikel 8.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening bedoelde situatie zich niet voordoet dat waren de juiste gegevens bekend geweest appellant een andere beslissing zou hebben genomen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet dus worden bevestigd.
5.
De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 487,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het bijwonen van de zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 487,-;
- bepaalt dat van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer een griffierecht van
€ 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) D. Heeremans

RB