ECLI:NL:CRVB:2014:232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De zaak betreft een werknemer die zich op 23 november 2009 ziek meldde en na medisch en arbeidskundig onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 12 oktober 2011 te horen kreeg dat hij geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv oordeelde tevens dat de werkgever, appellante, voldoende had gedaan aan de re-integratie van de werknemer. Deze beslissing werd door de werknemer bestreden, wat leidde tot een bezwaar dat door het Uwv op 12 januari 2012 gegrond werd verklaard. Het Uwv wijzigde zijn eerdere besluit en concludeerde dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, maar legde geen loonsanctie op.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij zich correct had gekweten van haar re-integratieverplichtingen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad concludeerde dat appellante te lang had gewacht met het inschakelen van een externe arbeidsdeskundige en dat zij niet voldoende had gekeken naar andere functies voor de werknemer. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante tekort was geschoten in haar re-integratieverplichtingen, en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad achtte geen termen aanwezig voor proceskostenvergoeding.