ECLI:NL:CRVB:2014:230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
12-674 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die als operatie-assistente werkte, viel op 10 november 2008 uit vanwege reumatoïde artritis. Op 29 september 2010 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering bij het Uwv. De verzekeringsarts J.T.H.M. Jagt stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waaruit bleek dat appellante per 30 december 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv ontzegde haar de uitkering bij besluit van 30 november 2010.

Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een heroverweging door een bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om de conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek te betwijfelen. De informatie uit de behandelend sector was voldoende in de beoordeling meegenomen en er was geen bewijs dat de klachten van appellante verkeerd waren geïnterpreteerd.

In hoger beroep voerde appellante aan dat er nieuwe medische stukken waren die meer energetische beperkingen zouden aantonen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de nadien ingebrachte informatie niet meer was dan een herhaling van wat al bekend was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat appellante niet in staat was om twijfel te zaaien over het standpunt van het Uwv. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter, en de proceskostenveroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

12/674 WIA
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
19 december 2011, 11/789 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.H.J. van Gerven, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de nader ingediende stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gerven en J.F.G.M. Thissen, bedrijfsarts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als operatie-assistente gedurende 24 uur per week. Zij is voor die werkzaamheden op 10 november 2008 uitgevallen als gevolg van reumatoïde artritis. Op 29 september 2010 heeft zij bij het Uwv een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In verband met die aanvraag is appellante onderzocht door verzekeringsarts J.T.H.M. Jagt. Deze heeft de voor appellante vastgestelde mogelijkheden en beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van die FML zijn vervolgens functies gezocht die appellante nog zou kunnen vervullen. Vergelijking met de daaraan verbonden inkomsten leidde tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per
30 december 2010 minder dan 35% was. Bij besluit van 30 november 2010 heeft het Uwv appellante dan ook de aangevraagde WIA-uitkering per 30 december 2010 ontzegd.
2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 december 2010. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft een onderzoek plaatsgevonden door een bezwaarverzekeringsarts. Geconcludeerd is dat de door Jagt voor appellante opgestelde FML geen aanpassing behoefde. Een heroverweging van het arbeidskundig deel van het onderzoek leidde vervolgens niet tot een wijzing in het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 december 2010 minder dan 35% was. Bij besluit van 10 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv dan ook het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
4.
Naar het oordeel van de rechtbank waren er onvoldoende aanknopingspunten om de eindconclusies van het eerste verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De informatie uit de behandelend sector was in voldoende mate in de beoordeling meegenomen terwijl niet was gebleken dat de klachten van appellante waren onderschat dan wel onjuist geïnterpreteerd. Ook was niet gebleken dat appellante op medische gronden niet in staat was om, binnen de voor haar geldende beperkingen, werkzaamheden te verrichten. De rechtbank is voorts uitgebreid ingegaan op de stellingen van Thissen, die appellante ook reeds in de bezwaarfase terzijde stond, en de reacties die daarop door het Uwv zijn gegeven. De rechtbank kwam daarbij tot het oordeel dat uit de rapporten van Thissen niet kon worden afgeleid dat de arbeidsmogelijkheden van appellante per de datum in geding zouden zijn overschat.
5.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de gronden in beroep. Voorts zijn door haar nieuwe medische stukken en rapporten van Thissen ingebracht. Ter zitting is toegelicht dat ten aanzien van appellante meer energetische beperkingen zouden moeten worden aangenomen, hetgeen tot een aanpassing van rubriek 6 van de FML zou moeten leiden.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Zoals ter zitting is vastgesteld, spitst het geschil zich toe op de medische beoordeling van de mogelijkheden van appellante. Zoals eveneens ter zitting is vastgesteld, was alle medische informatie die benodigd is om tot een goede beoordeling te komen, reeds bij het Uwv aanwezig ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De nadien ingebrachte informatie is in dat opzicht niet meer dan een herhaling van hetgeen reeds bekend was, dan wel heeft betrekking op een later moment dan thans in geding.
6.2.
Uitgaande van de volledigheid van de medische informatie dient vervolgens beoordeeld te worden of de aangedragen gronden twijfel zaaien over het standpunt van het Uwv of het oordeel van de rechtbank daarover. In beroep en in hoger beroep is door het Uwv uitgebreid gereageerd op hetgeen door appellante is ingebracht, ook indien die - in sommige gevallen omvangrijke - inbreng in een zeer laat stadium plaatsvond. Die reacties zijn steeds uitputtend en inzichtelijk geweest. Ook de motivering van de reacties is steeds concludent geweest. Voor een verdere bespreking van de medische gronden van appellante en de reactie van het Uwv daarop wordt volstaan met te verwijzen naar de uitgebreide behandeling daarvan in de onderdelen 10 tot en met 14 van de aangevallen uitspraak. Appellante is er derhalve niet in geslaagd om twijfel te zaaien.
6.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.G. Rottier en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi

HD