ECLI:NL:CRVB:2014:2238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- E.W. Akkerman
- L.J.A. Damen
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van de TW-toeslag na melding van inkomsten door echtgenote
In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aan appellant, die sinds 1 maart 2004 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant ontving een toeslag op zijn WAO-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze toeslag beëindigd en teruggevorderd, omdat de echtgenote van appellant sinds 1 januari 2006 inkomsten uit arbeid had. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard.
De Raad oordeelt dat appellant niet heeft voldaan aan zijn mededelingsverplichting, zoals vastgelegd in artikel 12 van de TW. Appellant had de verplichting om het Uwv tijdig te informeren over de inkomsten van zijn echtgenote, wat hij niet heeft gedaan. De Raad stelt vast dat appellant op de hoogte was van de inkomsten van zijn echtgenote en dat deze inkomsten het gezinsinkomen boven de grens voor het recht op toeslag brachten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv de toeslag met terugwerkende kracht kon intrekken, omdat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij geen recht meer had op de toeslag.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. De door appellant aangevoerde psychische problemen zijn niet voldoende onderbouwd met medische rapporten. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.