ECLI:NL:CRVB:2014:223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
12-2449 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellante, die als champignonplukster heeft gewerkt, is op 9 februari 2009 arbeidsongeschikt geraakt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt, en heeft haar daarom geen WIA-uitkering toegekend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de conclusies van W. van Menen, die heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is om binnen de sociale werkvoorziening (WSW) arbeid te verrichten. Van Menen heeft zijn bevindingen gebaseerd op een praktijkonderzoek, maar de Raad oordeelt dat deze bevindingen niet in strijd zijn met de conclusies van het Uwv. De Raad concludeert dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd kan worden, omdat er geen medische onderbouwing is voor de stelling dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden, zoals vastgesteld door het Uwv.

Uitspraak

12/2449 WIA
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
4 april 2012, 11/633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bouts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is werkzaam geweest als champignonplukster. Op 9 februari 2009 is zij voor die werkzaamheden arbeidsongeschikt geworden. Appellante is onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Geconcludeerd is dat appellante een aantal beperkingen ondervindt. Rekening houdend met die beperkingen zijn de resterende mogelijkheden beschreven in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aan de hand van de FML is arbeidskundig onderzoek verricht, waarbij appellante een aantal functies is geduid die zij nog, met inachtneming van haar beperkingen, zou kunnen vervullen, hetgeen leidde tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 7 februari 2011 minder dan 35% bedroeg. Bij besluit van 8 december 2010 heeft het Uwv appellante dan ook met ingang van 7 februari 2011 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 december 2010. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellante onderzocht door een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts. Naar aanleiding van dat onderzoek is nog een aantal beperkingen aan de voor appellante opgestelde FML toegevoegd. Uit arbeidskundig onderzoek bleek vervolgens dat de mate van arbeidsongeschiktheid door deze toevoegingen niet wijzigde. Bij besluit van 14 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 december 2010 gehandhaafd.
3.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek niet onzorgvuldig, onjuist of ondeugdelijk gemotiveerd was. Ook oordeelde de rechtbank dat er geen grond was om niet af te gaan op de zich in het dossier bevindende medische gegevens. Ten aanzien van de uitkomst van een onderzoek naar de mogelijkheden om appellante te plaatsen in de sociale werkvoorziening, oordeelde de rechtbank dat daaraan de medische onderbouwing ontbrak om te concluderen dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, dan wel dat zij in het geheel niet in staat is tot het verrichten van arbeid op de reguliere arbeidsmarkt.
4.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar het onderzoek bij de sociale werkplaats en de bevindingen in dat verband van W. van Menen (Van Menen), die gemotiveerd te kennen heeft gegeven welke beperkingen bij appellante aan de orde zijn. Volgens appellante is
Van Menen inhoudsdeskundige met een jarenlange ervaring op het gebied van plaatsing van mensen met een handicap en met name in verband met de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Ter zitting heeft appellante dit standpunt herhaald en benadrukt dat de conclusies van Van Menen werden getrokken na een dagenlange observatie van appellante.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Zoals ter zitting is vastgesteld, spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan de conclusies die door Van Menen zijn geformuleerd in het kader van het onderzoek naar de mogelijkheden van appellante om binnen het verband van de WSW arbeid te verrichten. Volgens die conclusies kon appellante niet in staat worden geacht om aangepaste arbeid binnen een sociale werkvoorziening te verrichten. Die conclusie gold eveneens ten aanzien van het verrichten van arbeid op de reguliere arbeidsmarkt.
5.2.
Door Van Menen is aan de hand van een praktijkonderzoek binnen WSW-verband vastgesteld dat appellante aldaar niet werkzaam kan zijn. Die praktische bevindingen ten aanzien van feitelijke werkzaamheden brengen echter niet mee dat appellante in het geheel geen werkzaamheden kan verrichten. Dat laatste is ook bevestigd door Van Menen in de bij de rechtbank binnengekomen brief van 6 juli 2011, waarin hij stelt dat de door het Uwv geduide functies zijns inziens tot de mogelijkheden van appellante behoren. Nog daargelaten dat Van Menen geen arts is, zijn diens conclusies dan ook niet in strijd met de bevindingen van het Uwv.
5.3.
De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.G. Rottier en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi

HD