ECLI:NL:CRVB:2014:2219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
12-6135 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant had een aanvraag ingediend bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) voor zorgfuncties, waaronder begeleiding individueel, begeleiding groep en persoonlijke verzorging, vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten. CIZ had een indicatie gesteld voor begeleiding individueel in klasse 2 en 1, en voor begeleiding groep in klasse 5, maar weigerde een indicatie voor persoonlijke verzorging. De rechtbank oordeelde dat CIZ zich kon baseren op het advies van de medisch adviseur, waarin informatie van de huisarts, sociaal psychiatrisch verpleegkundige en psychiater was betrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor een indicatie voor persoonlijke verzorging.

Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het medisch advies onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch advies aan de eisen van zorgvuldigheid voldeed. Appellant had geen medische stukken overgelegd die de juistheid van het advies in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een indicatie in een hogere klasse voor begeleiding en dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om gebruik te maken van eigen vervoer of openbaar vervoer. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

12/6135 AWBZ
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
4 oktober 2012, 12/2043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [Appellant] (appellant)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Ö. Kibaroglu-Batur, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. B. Anik, eveneens advocaat, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Anik, alsook vergezeld door een tolk, [naam tolk], en door een begeleider, [naam begeleider]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft in verband met zijn psychische en lichamelijke klachten op 9 november 2011 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij CIZ een aanvraag voor de zorgfuncties begeleiding individueel, begeleiding groep en persoonlijke verzorging ingediend.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 23 november 2011 een indicatie gesteld voor begeleiding individueel in klasse 2 voor de periode van 29 oktober 2011 tot en met 28 oktober 2012 en in klasse 1 voor de periode van 29 oktober 2012 tot en met 28 oktober 2014.
1.3.
Bij besluit van 14 mei 2012 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2011 deels gegrond verklaard, het besluit van 23 november 2011 ingetrokken en vervangen door een nieuw indicatiebesluit. CIZ heeft een indicatie gesteld voor begeleiding individueel in klasse 2 voor de periode van 29 oktober 2011 tot en met
25 juni 2012 en in klasse 1 voor de periode van 26 juni 2012 tot en met 28 oktober 2026. Daarnaast heeft CIZ een indicatie gesteld voor begeleiding groep in klasse 5 voor de periode van 29 oktober 2011 tot en met 28 oktober 2014. Voorts heeft CIZ geweigerd een indicatie te stellen voor persoonlijke verzorging.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe samengevat het volgende overwogen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het advies van de medisch adviseur van CIZ van 26 april 2012, waarop het bestreden besluit berust, niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid. Appellant heeft geen medische stukken of andere informatie overgelegd die concrete aanknopingspunten bevatten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. De stelling van appellant dat hij niet in staat is om zelfstandig de meest basale handelingen zoals douchen, aankleden en scheren te verrichten alsmede dat hij niet in staat is om zijn praktische zaken in zijn dagelijks leven te organiseren, is daarvoor onvoldoende. Voorts slaagt de beroepsgrond dat CIZ een indicatie had moeten stellen voor vervoer naar en van de dagbesteding niet, nu uit het medisch advies niet blijkt dat appellant niet in staat kan worden geacht om gebruik te maken van een eigen vervoersvoorziening dan wel van het openbaar vervoer.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat het medisch advies van CIZ op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat CIZ zijn medische beperkingen heeft onderschat. De omvang van de indicatie voor begeleiding individueel acht appellant onvoldoende. Daarnaast heeft CIZ ten onrechte geweigerd een indicatie te stellen voor persoonlijke verzorging en voor vervoer van en naar de dagbesteding.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat CIZ zich heeft kunnen baseren op het advies van de medisch adviseur van CIZ van 26 april 2012, waarin informatie afkomstig van de huisarts, de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de psychiater zijn betrokken. In dat advies wordt geconcludeerd dat appellant op grond van zijn somatische conditie lichte beperkingen ondervindt in het dagelijks functioneren. Verder wordt geconcludeerd dat appellant een chronische psychiatrische aandoening heeft waarvoor hij op grond van de Zorgverzekeringswet wordt behandeld overeenkomstig de professionele standaard, en dat enige aanvullende begeleiding appellant kan helpen het in therapie geleerde gedrag te bestendigen. Uit hetgeen appellant heeft aangevoerd volgt niet dat het medische advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, niet concludent is of anderszins onjuist is. Ook de door appellant in hoger beroep ingediende stukken leiden niet tot het oordeel dat CIZ de omvang van de medische beperkingen in de hier te beoordelen periode, die loopt tot en met de datum van het bestreden besluit van 14 mei 2012, heeft onderschat. De medisch adviseur van CIZ heeft deze stukken telkens beoordeeld en zijn bevindingen daarvan in een drietal aanvullende adviezen neergelegd, maar tot een bijstelling van de beoordeling van de beperkingen van appellant in de hier te beoordelen periode heeft dit niet geleid. Deze adviezen zijn voldoende en inzichtelijk gemotiveerd en daarin is duidelijk uiteengezet waarom de door appellant overgelegde medische informatie niet leidt tot een gewijzigd standpunt over de beperkingen van appellant.
4.2.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van de Raad is voorts niet gebleken dat appellant wat betreft de zorgfunctie begeleiding op objectieve gronden is aangewezen op een indicatie in een hogere klasse. Daarbij is van belang dat namens CIZ ter zitting van de Raad terecht naar voren is gebracht dat de gestelde indicatie ruimte geeft voor de door Canpolat gegeven begeleiding van één à twee keer per week en, voor zover in het kader van begeleiding individueel gesprekken met appellant plaatsvinden, deze gesprekken juist ook onder de geïndiceerde zorgfunctie begeleiding groep kunnen worden gebracht.
4.3.
Er is geen grond voor het oordeel dat appellant op objectieve gronden is aangewezen op een indicatie voor persoonlijke verzorging. Voor zover appellant er niet op vertrouwt dat hij zelf de juiste medicijnen inneemt, kan hij gebruikmaken van de zogenoemde Baxterrol.
4.4.
Ten slotte heeft appellant, ook in hoger beroep, niet aannemelijk gemaakt dat hij om medische redenen niet in staat is om van een eigen vervoersvoorziening of het openbaar vervoer gebruik te maken.
4.5.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) Z. Karekezi

NK