ECLI:NL:CRVB:2014:2191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor woninginrichting bij verhuizing van koopwoning naar huurwoning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, die in loondienst werkt en onder de schuldsanering valt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van woninginrichting na haar verhuizing van een koopwoning naar een huurwoning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, omdat het inkomen van appellante boven de bijstandsnorm lag en zij geacht werd in staat te zijn om voor deze kosten te reserveren.
De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor woninginrichting zich voordoen en noodzakelijk zijn, maar dat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid vormt die het verlenen van bijstand rechtvaardigt. De Raad oordeelt dat appellante, ondanks haar schuldsanering, voldoende tijd had om te reserveren voor de kosten van de woninginrichting, aangezien de verhuizing al lange tijd voorzienbaar was. De keuze om haar koopwoning niet eerder te verkopen, ondanks de adviezen van haar bewindvoerder, heeft geleid tot de huidige situatie.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De Raad benadrukt dat de WWB een gedecentraliseerde uitvoering kent, waardoor verschillen in beleid tussen bestuursorganen mogelijk zijn. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de appellante geen recht heeft op de aangevraagde bijzondere bijstand, omdat haar situatie niet voldoet aan de criteria die in de wet zijn vastgesteld.