ECLI:NL:CRVB:2014:2168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van psychische belastbaarheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder als schoonmaker werkzaam was. Appellant meldde zich ziek en ontving een ZW-uitkering na het eindigen van zijn dienstverband op 5 december 2009. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 9 augustus 2010. Appellant heeft vervolgens een WW-uitkering ontvangen en meldde zich opnieuw ziek op 30 mei 2011. Het Uwv kende hem op voorschotbasis een ZW-uitkering toe, maar concludeerde later dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering vanaf 22 oktober 2010. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Alkmaar verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 april 2014, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft appellant betoogd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische gesteldheid, zoals blijkt uit een GAF-score van 40. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat deze score niet automatisch wijst op ernstige beperkingen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de GAF-score niet als enige maatstaf kan dienen voor arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de stelling van appellant ondersteunen dat zijn belastbaarheid is overschat.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een ZW-uitkering. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 juni 2014, waarbij de Raad geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten.