[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 december 2009, 09/1663 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 30 november 2011
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr A. Schreurs, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2011.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Vermeijden.
1.1. Appellant was voor veertig uur per week werkzaam als algemeen medewerker komkommer kwekerij. In februari 2006 is hij uitgevallen wegens hoofdletsel als gevolg van een verkeersongeval. Na het vervullen van de wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2008 geweigerd appellant met ingang van 11 februari 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant is daarbij geschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid en tevens voor een aantal geselecteerde functies.
1.2. Appellant heeft zich op 15 april 2008 vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld in verband met psychische klachten en de behandeling van kaalheid op zijn hoofdwonden. Aan appellant is toen een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Vervolgens is appellant meerdere malen door een verzekeringsarts gezien, voor het laatst op het spreekuur van 3 februari 2009. De verzekeringsarts heeft appellant met ingang van 9 februari 2009 hersteld verklaard voor de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies. Dienovereenkomstig heeft het Uwv appellant bij besluit van 3 februari 2009 medegedeeld dat hij met ingang van 9 februari 2009 geen recht (meer) heeft op ziekengeld. Bij besluit van 1 april 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 februari 2009 ongegrond verklaard. Appellant is daarbij geschikt geacht voor twee van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen ten gevolge van dysthymie niet juist hebben vastgesteld. De GAF score van 55 geeft volgens appellant aan dat bij hem sprake is van een ernstige vorm van dysthymie. Hij disfunctioneert, kan niet deelnemen aan het maatschappelijk sociaal leven en is niet in staat te werken.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het Uwv en de rechtbank hebben naar het oordeel van de Raad een onjuiste maatstaf gehanteerd bij het bepalen van de arbeid van appellant in het kader van de ZW. Appellant is in het kader van de WIA-beoordeling immers in de eerste plaats geschikt geacht voor zijn eigen arbeid als algemeen medewerker komkommer kwekerij. Gelet op het feit dat appellant geen dienstverband meer heeft dient ingevolge artikel 19, vijfde lid van de ZW als “de maatstaf arbeid” te worden beschouwd werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak komen reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
4.3. De Raad zal thans beoordelen of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.4. Het Uwv heeft met toestemming van de Raad aanvullend onderzoek verricht naar de geschiktheid van appellant voor de maatgevende arbeid.
4.5. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 1 september 2011 na raadpleging van het CBBS de functie medewerker komkommers + sla geselecteerd als functie waarin soortgelijke arbeid wordt verricht als appellant voorheen deed. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige het “Functiehandboek voor de agrarische sector glastuinbouw”, behorend bij de CAO Glastuinbouw geldend van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2007, geraadpleegd in verband met het feit dat appellant zijn eigen arbeid in 2006 feitelijk voor het laatst heeft verricht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft hierop aangegeven dat voor de beoordeling van de geschiktheid van het werk van de functiebeschrijving uit het CBBS uitgegaan moet worden en dat de beschrijving uit het Functiehandboek daartoe verdere relevante additionele informatie biedt. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens in haar aanvullende rapportage van
7 september 2011 gemotiveerd aangegeven dat zij appellant met de voor hem geldende beperkingen geschikt acht voor de functie van medewerker komkommers + sla.
4.6. De Raad is van oordeel dat met de functieomschrijving van de medewerker komkommers + sla de maatstaf arbeid thans op juiste wijze is vastgesteld.
4.7. De Raad ziet voorts geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellant geschikt te achten is voor de functie van medewerker komkommers + sla. De Raad neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.8. Blijkens de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 31 maart 2009 heeft deze appellant gezien en lichamelijk onderzocht tijdens het spreekuur van 25 februari 2009 en heeft zij een onderzoek van de psyche verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens, na meewegen van de informatie van 25 maart 2009 van de appellant behandelend psychotherapeut van I-psy, geoordeeld dat er - in tegenstelling tot de bevindingen van de primaire verzekeringsarts - in verband met de psychische klachten (PTSS en dysthymie) ook op de datum in geding van 9 februari 2009 aanleiding was om beperkingen op het psychische vlak aan te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant niet geschikt geacht voor werkzaamheden met veelvuldige deadlines of productiepieken, aangewezen geacht op werk met een bekende werkwijze en beperkt geacht ten aanzien van intensief samenwerken en conflicthantering. De Raad ziet in de beschikbare medische gegevens en in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat.
De Raad onderschrijft in dit verband het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, zoals neergelegd in haar rapportage van 27 januari 2010, dat de GAF-score als zodanig geen maat is voor de ernst van de diagnose op As I of II. Er bestaat volgens deze bezwaarverzekeringsarts wel een relatie tussen de ernst van een diagnose en de GAF-score in die zin dat naarmate sprake is van een ernstiger aandoening op As I of II het functioneren van een persoon daardoor sterker beïnvloed zal kunnen worden, resulterend in een lagere GAF-score, maar andersom geldt dit niet aangezien het functioneren niet alleen bepaald wordt door de aandoening maar ook door niet medische factoren. De Raad onderschrijft voorts het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 8 mei 2009 dat culturele aspecten geen argument zijn om meer of minder beperkingen aan te nemen. De Raad acht tot slot van belang dat appellant zijn stelling dat zijn belastbaarheid is overschat niet met nieuwe medische gegevens heeft onderbouwd.
4.9. In het kader van het hiervoor genoemde aanvullende onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellant vergeleken met de belastbaarheid in de functieomschrijving van de maatgevende functie van medewerker komkommers + sla en na overleg met de bezwaararbeidsdeskundige appellant geschikt geacht voor deze functie. De Raad heeft geen aanleiding te twijfelen aan deze conclusie.
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 tot en met 4.9 is overwogen ziet de Raad aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 437,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.081,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 1 april 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 1 april 2009 in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.081,-.
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011.
(get.) L. van Eijndthoven.