ECLI:NL:CRVB:2014:2166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
13-692 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten zonder dringende reden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 20 december 2012 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had een WW-uitkering aangevraagd, die met 10% was verlaagd omdat zij niet tijdig had gemeld dat zij werkloos was geworden. Daarnaast had het Uwv haar uitkering met 25% verlaagd voor een periode van 121 dagen, omdat zij onvoldoende had gesolliciteerd. Appellante stelde dat het Uwv rekening had moeten houden met verminderde verwijtbaarheid en dat er geen dringende reden was voor de opgelegde maatregel.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in de relevante periode geen sollicitatieactiviteiten had verricht en dat zij haar verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De Raad voegde hieraan toe dat appellante eerder om ondersteuning had kunnen vragen bij het Uwv en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de maatregel rechtvaardigden. De stelling van appellante dat zij in financiële problemen verkeerde, werd niet als dringende reden erkend.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 juni 2014.

Uitspraak

13/692 WW
Datum uitspraak: 25 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2012, 12/3482 WW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Op een aanvraag van appellante van 20 december 2011 heeft het Uwv haar in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van
1 november 2011. Die uitkering is over de periode van 8 november 2011 tot en met
7 december 2011 verlaagd met 10% van het uitkeringsbedrag, omdat appellante niet op tijd had gemeld dat zij werkloos was geworden. Wegens te veel opgenomen vakantiedagen heeft zij in november 2011 over acht dagen geen WW-uitkering ontvangen.
1.2. Tijdens een op 24 januari 2012 gehouden gesprek heeft een werkcoach van het Uwv vastgesteld dat appellante niet had gesolliciteerd. Het Uwv heeft daarop bij besluit van
2 februari 2012 de uitkering van appellante met ingang van 2 januari 2012 voor 121 dagen met 25% verlaagd op de grond dat zij onvoldoende heeft gesolliciteerd in de periode van
1 november 2011 tot en met 23 januari 2012. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en deze verlaging gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank was het Uwv gehouden om een maatregel op te leggen en is appellante er niet in geslaagd om aan te tonen dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De aan appellante eerder opgelegde maatregelen brengen naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat het opleggen van de onderhavige maatregel als disproportioneel moet worden gezien.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen dit oordeel van de rechtbank gekeerd. Appellante heeft herhaald dat het Uwv wegens verminderde verwijtbaarheid de hoogte van de maatregel had moeten matigen, omdat zij daardoor onevenredig is getroffen. Er is onvoldoende met haar belangen rekening gehouden en ten onrechte is geen dringende reden aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de onderdelen 3.1 en 3.4 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt nog toegevoegd dat in een bijlage bij het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW 2009 als uitgangspunt is geformuleerd dat sollicitaties vormvrij zijn en dat de werknemer gemiddeld één keer per week dient te solliciteren wanneer tijdens de werkloosheid geen afspraken zijn gemaakt over de invulling van de sollicitatieplicht. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel maatregelen Uwv bepaalt dat van verminderde ernst of verwijtbaarheid, die aanleiding is voor toepassing van een verlaagd percentage, sprake is indien het niet naleven van de verplichting, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene of de omstandigheden waaronder het niet naleven van de verplichting heeft plaatsgevonden, hem slechts in beperkte mate kan worden aangerekend. Artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel maatregelen Uwv bepaalt dat de hoogte van de maatregel in dat geval wordt vastgesteld op 15 procent. Op grond van artikel 27, achtste lid, van de WW kan het Uwv afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen zijn.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante in de door het Uwv beoordeelde periode van
1 november 2011 tot en met 23 januari 2012 geen sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Evenmin is in geschil dat appellante in die periode haar verplichting te voorkomen dat zij werkloos blijft, doordat zij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen, niet is nagekomen. Het Uwv heeft in deze overtreding grond gezien om aan appellante de voor een dergelijke overtreding in het Maatregelenbesluit voorgeschreven (standaard)maatregel van 25% verlaging van het uitkeringsbedrag voor vier maanden op te leggen.
4.3.
De rechtbank heeft in de onderdelen 3.4 en 3.5 van de aangevallen uitspraak terecht en op goede gronden geoordeeld dat van verminderde verwijtbaarheid in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel maatregelen Uwv geen sprake is. Het standpunt van appellante dat de daarvoor gegeven motivering onbegrijpelijk is, wordt niet gevolgd. Aan de motivering van de rechtbank wordt nog toegevoegd dat ook in hoger beroep niet aannemelijk is gemaakt dat destijds in de persoon van appellante belemmeringen waren gelegen om te solliciteren. Appellante had eerder dan zij heeft gedaan het Uwv WERKbedrijf om ondersteuning kunnen vragen bij het opstellen van sollicitatiebrieven en een curriculum vitae. Ook voor het overige zijn er geen redenen om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.
4.4.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd zijn geen dringende reden in de zin van artikel 27, achtste lid, van de WW gelegen om van het opleggen van een maatregel af te zien. Daarvan is pas sprake indien er iets bijzonders of uitzonderlijks aan de hand is. In het geval van appellante is daarvan niet gebleken. De niet nader onderbouwde stelling dat appellante in financiële problemen verkeerde en betalingsachterstanden had, maakt dat niet anders.
4.5.
Het betoog van appellante dat de eerdere opgelegde maatregelen maken dat de onderhavige maatregel als disproportioneel moet worden gezien, wordt evenmin onderschreven. Dat betoog ziet er aan voorbij dat het niet ontvangen van WW-uitkering over acht dagen in november 2011 niet het gevolg was van het opleggen van een maatregel. De periode van verlaging van die uitkering door de maatregel wegens te late aangifte van werkloosheid was al op 8 december 2011 geëindigd.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker
JvC