ECLI:NL:CRVB:2014:2166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten zonder dringende reden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 20 december 2012 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had een WW-uitkering aangevraagd, die met 10% was verlaagd omdat zij niet tijdig had gemeld dat zij werkloos was geworden. Daarnaast had het Uwv haar uitkering met 25% verlaagd voor een periode van 121 dagen, omdat zij onvoldoende had gesolliciteerd. Appellante stelde dat het Uwv rekening had moeten houden met verminderde verwijtbaarheid en dat er geen dringende reden was voor de opgelegde maatregel.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in de relevante periode geen sollicitatieactiviteiten had verricht en dat zij haar verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De Raad voegde hieraan toe dat appellante eerder om ondersteuning had kunnen vragen bij het Uwv en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de maatregel rechtvaardigden. De stelling van appellante dat zij in financiële problemen verkeerde, werd niet als dringende reden erkend.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 juni 2014.