ECLI:NL:CRVB:2014:2161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en herstelkansen
In deze zaak heeft appellante, die als witlofmedewerkster werkte, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een IVA-uitkering toe te kennen. Appellante was sinds 7 januari 2009 arbeidsongeschikt na een operatie en behandelingen voor een mammacarcinoom. Het Uwv had vastgesteld dat zij recht had op een WGA-uitkering, maar appellante betwistte dit en stelde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Zwolle-Lelystad had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 14 mei 2014 heeft appellante haar standpunt herhaald, waarbij zij aanvoerde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts verschillende opvattingen hadden over de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante verwees ook naar de bevindingen van haar behandelend internist, die klachten van vermoeidheid en hoofdpijn had benoemd. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de bezwaarverzekeringsarts zijn inschatting van de herstelkansen op basis van de beschikbare medische informatie had gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de inschatting van de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwd was. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om haar standpunt met nieuwe medische informatie te onderbouwen, wat zij niet had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat appellante geen nieuwe gezichtspunten had ingebracht die de eerdere beoordeling konden veranderen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2014.