ECLI:NL:CRVB:2014:2121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
13-4313 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaarschrift en verschoonbaarheid van termijnoverschrijding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door R. van den Berg, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Zorgkantoor Menzis, dat zijn persoonsgebonden budget (pgb) over 2011 lager had vastgesteld. Het Zorgkantoor had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van de appellant, dat op 14 juni 2012 was gedateerd, pas op 6 september 2012 door het Zorgkantoor was ontvangen. De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De Raad verwees naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en concludeerde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het indienen van het bezwaarschrift, ook al was hij bijgestaan door een gemachtigde.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van zowel de appellant als zijn gemachtigde in het bestuursrechtelijke proces.

Uitspraak

13/4313 AWBZ
Datum uitspraak: 18 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2013, 12/1209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R. van den Berg, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift en, op verzoek van de Raad, twee nadere stukken ingediend.
Mr. B. Bentem, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld en heeft namens appellant nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bentem. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Boot.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het Zorgkantoor het persoonsgebonden budget (pgb) van appellant over 2011 lager vastgesteld wegens het niet (volledig) verantwoorden van het over die periode toegekende bedrag van € 9.969,70. Daarbij heeft het Zorgkantoor over 2011 een bedrag van € 4.739,70 teruggevorderd.
1.2.
Namens appellant heeft Van den Berg bij brief van 14 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen een ‘brief van 6 juni 2012’. Het Zorgkantoor heeft dit bezwaar, dat door het Zorgkantoor is ontvangen op 6 september 2012, opgevat als te zijn gericht tegen het in 1.1 genoemde besluit van 8 mei 2012.
1.3.
Bij besluit op bezwaar van 26 oktober 2012 heeft het Zorgkantoor het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet is ondertekend en dit verzuim, ondanks de daartoe geboden gelegenheid, niet is hersteld. Appellant heeft tegen het besluit van 26 oktober 2012 beroep ingesteld.
1.4.
Nadat appellant alsnog een ondertekend bezwaarschrift bij het Zorgkantoor had ingediend, heeft het Zorgkantoor appellant bij brief van 28 december 2012 bericht dat het op 6 september 2012 ontvangen bezwaarschrift niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken is ingediend. Het Zorgkantoor heeft appellant in de gelegenheid gesteld de reden van de termijnoverschrijding schriftelijk toe te lichten. Appellant heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Wel heeft hij gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt nader toe te lichten op de (telefonische) hoorzitting gehouden op 22 januari 2013.
1.5.
Bij besluit van 8 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het besluit van 26 oktober 2012 ingetrokken en het tegen het besluit van 8 mei 2012 namens appellant gemaakte bezwaar (wederom) niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend en dat die overschrijding niet verschoonbaar is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang bij de beoordeling van dat besluit door de rechtbank. Het beroep tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank kort samengevat - onder verwijzing naar de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - overwogen dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Verder is - onder verwijzing naar artikel 6:11 van de Awb - overwogen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat de volgens de gemachtigde van appellant op 6 juni 2012 en 14 juni 2012 ingediende bezwaarschriften niet zijn ontvangen door het Zorgkantoor en appellant de verzending daarvan niet aannemelijk kan maken, dient naar het oordeel van de rechtbank voor risico van appellant te komen. Dit leidt niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ook in de persoon van appellant acht de rechtbank geen reden gelegen om verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te nemen. Uit de stukken blijkt dat appellant in staat is hulp in te schakelen van derden als dat nodig is. Appellant blijft zelf verantwoordelijk voor het doen en nalaten van een door hem ingeschakelde derde. Dat het indienen van een bezwaarschrift niet tot de gebruikelijke werkzaamheden van de aanvankelijk ingeschakelde gemachtigde behoort, is dan ook geen aanvaardbare reden om verschoonbaarheid van overschrijding van de fatale bezwaartermijn aan te nemen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn toenmalige gemachtigde het op
14 juni 2012 gedagtekende bezwaarschrift ook op die dag heeft verzonden. Voorts heeft appellant gesteld dat een collega van de toenmalige gemachtigde in juli 2012 met het Zorgkantoor heeft gebeld en hem toen is meegedeeld dat het Zorgkantoor het bezwaarschrift van 14 juni 2012 had ontvangen en dat het zou worden afgehandeld. Ook heeft de gemachtigde in september 2012 zowel telefonisch als per mail contact gehad met een medewerker van het Zorgkantoor, waarbij is aangegeven dat het bezwaarschrift in behandeling zou worden genomen. Het Zorgkantoor heeft dit schriftelijk bevestigd in haar brieven van 7 september 2012 en 9 oktober 2012.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden komt de Raad tot het oordeel dat appellant het bezwaarschrift tegen het besluit van 8 mei 2012 niet tijdig heeft ingediend en dat geen aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 6:11 van de Awb.
4.2.
Appellant is – ook in hoger beroep – er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift wel tijdig is ingediend. Gevraagd naar de datum van het gestelde telefoongesprek in juli 2012 en de naam van de medewerker van het Zorgkantoor met wie gesproken is, heeft de toenmalige gemachtigde van appellant in een brief van 14 januari 2014 gesteld dat zijn collega [naam collega] op 24 augustus 2012 contact heeft gehad met de vader van appellant over post van het Zorgkantoor betreffende terugbetaling van het pgb. Voor zover uit de telefoonaantekeningen van [naam collega] kan worden afgeleid dat deze, naar aanleiding van dit contact met de vader van appellant, contact heeft gehad met een medewerker van het Zorgkantoor, is het gelet op de aantekeningen aannemelijk dat dit een contact is geweest over de invordering. Bovendien heeft dit eerst plaatsgevonden na het gesprek tussen [naam collega] en de vader van appellant op 24 augustus 2012. Van eerdere telefonische contacten over de terugvordering en het bezwaar daartegen, die de stelling van appellant zouden ondersteunen dat het Zorgkantoor eerder dan 6 september 2012 het bezwaar heeft ontvangen, is niet gebleken. Hieruit volgt dat het niet aannemelijk is dat een toezegging als bedoeld in overweging 3, tweede volzin, is gedaan.
4.3.
Het Zorgkantoor heeft met de brieven van 7 september 2012 en 9 oktober 2012 geconstateerd dat het op 6 september 2012 ontvangen bezwaarschrift niet aan de in artikel 6:5 van de Awb gestelde eisen voldoet en appellant in de gelegenheid gesteld alsnog een ondertekend bezwaarschrift in te dienen. Het Zorgkantoor heeft appellant erop gewezen wat de gevolgen zullen zijn van het niet binnen de gestelde termijn indienen van een ondertekend bezwaarschrift, namelijk dat het Zorgkantoor het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaart. Daarbij is enkel uitgelegd wat dat betekent, te weten dat het Zorgkantoor het bezwaarschrift inhoudelijk niet in behandeling neemt. Anders dan appellant betoogt, kan hieraan niet het in rechte te honoreren vertrouwen worden ontleend dat het Zorgkantoor na ontvangst van een ondertekend exemplaar van het bezwaarschrift zou afzien van de beoordeling of het bezwaarschrift tijdig was ingediend, dan wel dat ook bij een niet tijdige indiening van het bezwaarschrift tot een inhoudelijke beoordeling zou worden overgegaan. Van door het Zorgkantoor in september 2012 gedane rechtens relevante toezeggingen per telefoon of per mail is de Raad niet gebleken.
4.4.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt

NK