ECLI:NL:CRVB:2014:2103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
12-5159 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke verzorging op basis van Medisch Advies WMO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die lijdt aan botontkalking en een chronisch pijnsyndroom, had een aanvraag ingediend voor voortzetting van haar huishoudelijke verzorging. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had haar 4 uur en 30 minuten huishoudelijke verzorging per week toegekend, wat appellante betwistte. Ze voerde aan dat de tijdsduur voor het doen van zware boodschappen en wasverzorging niet voldoende was en dat er extra tijd moest worden toegekend voor het huishoudelijke werk in niet-essentiële woonruimten.

De Raad heeft vastgesteld dat het college het Medisch Advies van een adviserend geneeskundige had gevolgd en dat appellante niet had aangetoond dat de toekenning van 30 minuten voor zware boodschappen feitelijk onmogelijk was. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om een deel van de huishoudelijke taken zelf uit te voeren en dat er geen aanleiding was om meer tijd toe te kennen voor het huishoudelijke werk in de niet-essentiële woonruimten. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van het Medisch Advies in de beoordeling van aanvragen voor huishoudelijke verzorging en de noodzaak voor appellanten om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de toekenning van zorg op basis van de WMO zorgvuldig was gemotiveerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van het Medisch Advies te twijfelen.

Uitspraak

12/5159 WMO
Datum uitspraak: 11 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
8 augustus 2012, 12/3108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G.P. de Wit hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014. Appellante is, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A. Boogaards.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met botontkalking en een chronisch pijnsyndroom als gevolg waarvan zij beperkt is ten aanzien van zwaardere belasting. Zij ontving over de periode van 26 april 2010 tot en met 25 april 2011 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging voor zes uur per week.
1.2.
Appellante heeft op 28 maart 2011 bij het college een aanvraag om voortzetting van de huishoudelijke verzorging ingediend.
1.3.
Bij besluit van 29 april 2011 heeft het college aan appellante 4 uur en 30 minuten huishoudelijke verzorging per week toegekend voor de periode van 26 april 2011 tot en met
6 april 2014.
1.4.
Bij besluit van 5 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 april 2011 ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft het college een Medisch Advies WMO van E. Gorlee, adviserend geneeskundige, van
19 augustus 2011 (Medisch Advies) ten grondslag gelegd. De huishoudelijke verzorging die aan appellante op grond van het Medisch Advies is toegekend ziet op de volledige overname van het zwaar huishoudelijke werk (180 minuten), de overname van een deel van de wasverzorging (30 minuten), de overname van het zware huishoudelijke werk in de
niet-essentiële woonruimten (15 minuten) en de overname van de zware boodschappen
(30 minuten). Derhalve is toegekend in totaal 4 uur en 15 minuten per week, maar door het college afgerond op 4 uur en 30 minuten per week.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zonder nadere motivering is afgeweken van de normtijden voor het doen van de boodschappen en de wasverzoring, zoals neergelegd in de van toepassing zijnde beleidsregels. Ook is het feitelijk onmogelijk om de zware boodschappen te doen in de aan haar daarvoor toegekende 30 minuten per week. Appellante heeft verder aangevoerd dat extra tijd moet worden toegekend voor de overname van het zware en het lichte huishoudelijke werk in de niet-essentiële woonruimten en voor de ernstige beperkingen die zij heeft bij het gebruik van de armen en handen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit het Medisch Advies ten grondslag gelegd. Appellante heeft de zorgvuldigheid of de conclusie daarvan niet bestreden, zodat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het Medisch Advies. De conclusie is dat appellante beperkt is ten aanzien van de zwaar huishoudelijke taken en de zware boodschappen. Zij kan de was zelf in de machine doen, maar het ophangen van de zware stukken geeft problemen. Zij kan in staat worden geacht om een deel van de was, de licht huishoudelijke taken en de kleine boodschappen gefaseerd, verdeeld over de week, zelf uit te voeren. Hiermee heeft het college de indicatie van 30 minuten voor de wasverzorging en
30 minuten voor de zware boodschappen in afwijking van de norm van 90 minuten voor de wasverzorging en 60 minuten voor de boodschappen genoegzaam gemotiveerd.
4.2.
Niet valt in te zien dat het feitelijk onmogelijk is om de zware boodschappen te doen in de aan appellante daarvoor toegekende 30 minuten per week. Ter zitting van de Raad heeft het college hierover te kennen gegeven dat het doen van de zware boodschappen door appellante zelf kan worden ingepland en dat het bijvoorbeeld mogelijk is om hiervoor eens per twee weken één uur uit te trekken. Van factoren die moeten leiden tot toekenning van meer minuten voor het doen van de zware boodschappen is de Raad niet gebleken.
4.3.
Ten aanzien van de overname van het zware huishoudelijke werk in de
niet-essentiële woonruimten heeft het college 15 minuten toegekend. Appellante kan blijkens het Medisch Advies de licht huishoudelijke taken gefaseerd, verdeeld over de week, zelf uitvoeren, zodat voor de overname van het lichte huishoudelijke werk in de niet-essentiële woonruimten geen minuten hoeven te worden toegekend. Voor toekenning van meer minuten voor het huishoudelijke werk in de niet-essentiële woonruimten bestaat derhalve geen aanleiding. Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van ernstige beperkingen bij het gebruik van de armen en handen. Ook het Medisch Advies biedt voor dat standpunt geen aanknopingspunten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) D. Heeremans

QH