ECLI:NL:CRVB:2014:2089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
13-2579 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud voor medewerkers van de Dienst Spoorwegpolitie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van twee appellanten, werkzaam als senior medewerker inspectie & controle bij de Dienst Spoorwegpolitie. De appellanten hadden een aanvraag ingediend voor functieonderhoud, omdat zij van mening waren dat hun werkzaamheden wezenlijk afweken van de organieke functiebeschrijving. De korpschef van politie had deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbanken Midden-Nederland en Limburg, die de beroepen ongegrond verklaarden.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de korpschef de werkzaamheden van de appellanten correct had beoordeeld in relatie tot de functietypering. De appellanten voerden hun werkzaamheden zelfstandig uit, maar de Raad oordeelde dat dit niet wezenlijk afweek van de beschreven functie. De coördinerende taken en de zelfstandigheid die inherent zijn aan de functie van senior medewerker inspectie & controle werden erkend, maar de Raad concludeerde dat de appellanten geen leidinggevende taken hadden en dat de korpschef op goede gronden had geoordeeld dat de functievervulling niet afweek van de functiebeschrijving.

De uitspraak bevestigt dat de korpschef de afwijzing van het functieonderhoud terecht heeft gehandhaafd. De Raad benadrukt dat de verantwoordelijkheden van de leidinggevende en de rol van de appellanten in het kader van hun werkzaamheden duidelijk waren, en dat de appellanten geen wezenlijke afwijkingen in hun functie konden aantonen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 19 juni 2014.

Uitspraak

13/2579 AW, 13/3081 AW
Datum uitspraak: 19 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2013, 12/2745, en de rechtbank Limburg van 7 mei 2013, 12/1186 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1)
[appellant 2] te [woonplaats 2] (appellant 2)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellanten heeft mr. T.A. van Helvoort hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgehad op 8 mei 2014. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellanten waren ten tijde van belang aangesteld in de functie van senior medewerker inspectie & controle bij de Dienst Spoorwegpolitie. Samen met twee andere collega’s zijn zij werkzaam als milieuspecialist rail. Op 16 en 19 mei 2011 hebben appellanten een aanvraag ingediend voor functieonderhoud. Volgens appellanten wijken hun werkzaamheden als
milieuspecialist rail wezenlijk af van de organieke functiebeschrijving van senior medewerker inspectie & controle. Bij besluiten van 21 september 2011 heeft de korpschef onder verwijzing naar een voorgenomen besluit het verzoek om functieonderhoud afgewezen. Na bezwaar van appellanten heeft de korpschef bij besluiten van 5 en 6 juli 2012 (bestreden besluiten) de afwijzing van het functieonderhoud onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraken hebben de rechtbanken de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken aangevoerd dat zij niet alleen hun onderzoeken zelfstandig uitvoeren, maar ook op onderzoeksoverstijgend niveau prioriteiten stellen, adviseren en nieuwe methoden en technieken ontwikkelen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De korpschef heeft de werkzaamheden van appellanten afgezet tegen de voor de organieke functie van appellanten vastgestelde functietypering. De min of meer abstracte beschrijving van deze organieke functietypering, waarin niet elke taak apart wordt benoemd, is inherent aan de gekozen systematiek.
4.2.
De korpschef heeft niet bestreden dat appellanten hun werkzaamheden verrichtten nagenoeg zonder sturing van hun leidinggevende. Zij namen samen met hun twee andere collega’s beslissingen over uit te voeren onderzoeken, stelden daarbij prioriteiten, coördineerden de werkzaamheden en voerden deze zelfstandig uit. De Raad is van oordeel dat de korpschef zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat deze functievervulling niet wezenlijk afwijkt van de beschreven functie van senior medewerker inspectie & controle. De coördinerende taak van deze functie is opgenomen in de functiebeschrijving onder 3.1.1 “Coördinatie”. Daarnaast blijkt uit 4.1 “Essentiële situaties” dat niet altijd op een leidinggevende kan worden teruggevallen en uit 4.2 “Beslissingsvrijheid” dat een grote mate van zelfstandigheid inherent is aan de functie. Dat appellanten bij hun werkzaamheden geen aansturing van hun leidinggevende hebben ervaren, doet er verder niet aan af dat deze verantwoordelijk was voor hun werkzaamheden. Niet gebleken is dat aan appellanten leidinggevende taken waren opgedragen.
4.3.
Appellanten hebben er ter zitting op gewezen dat het kader waarbinnen zij hun werkzaamheden uitvoerden het Missie & Visieplan Milieu (visieplan) was dat zij samen met hun twee collega’s hebben opgesteld en dat door hun leidinggevende is goedgekeurd. Nog los van het gegeven dat het plan buiten de referteperiode is opgesteld, zijn de bijdragen van appellanten aan de totstandkoming van de kaders waarbinnen zij hun werkzaamheden verrichtten, evenmin werkzaamheden die wezenlijk afwijken van de voor hen geldende functiebeschrijving. In de functiebeschrijving is onder 3.1.1 “Coördinatie” opgenomen dat de leiding wordt geassisteerd bij plannen en voorbereiden van projecten en activiteiten.
Onder 3.1.6 “Specialisatie” is opgenomen het informeren van collega’s en kader en het signaleren van ontwikkelingen en rapportage ter zake aan het kader. Gelet op het specialistische karakter van hun werkzaamheden en de geringe vakinhoudelijke kennis van hun leidinggevende past het bij deze elementen uit de functiebeschrijving dat appellanten hun leidinggevende met hun expertise ondersteunden. Daarbij droegen appellanten geen verantwoordelijkheid voor het vastgestelde visieplan. Het was uiteindelijk hun leidinggevende die het plan heeft vastgesteld en daarmee de kaders heeft bepaald waarbinnen appellanten hun werkzaamheden moesten verrichten.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de hoger beroepen van appellanten niet slagen en de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Sahin

HD