ECLI:NL:CRVB:2014:208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 maart 1996 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een vermogenssignaal heeft de gemeente Zoetermeer een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellanten diverse activiteiten hebben verricht voor de National Council of Resistance of Iran (NCRI), zonder dit te melden bij het college. De gemeente heeft vervolgens besloten de bijstand over een periode van 14 jaar in te trekken en een bedrag van € 215.098,29 terug te vorderen. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij niet wisten dat zij de activiteiten en geldstromen moesten melden, omdat zij hier zelf geen financieel voordeel uit hadden gehaald. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat appellanten wel degelijk gehouden waren om deze informatie te verstrekken, gezien de wettelijke inlichtingenverplichting. De Raad stelt vast dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand.
De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellanten hebben geen gronden aangevoerd die de beslissing van het college in twijfel trekken. De Raad wijst ook het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door het college. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.