ECLI:NL:CRVB:2014:2064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
12-3781 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor Menzis na niet verantwoorde besteding

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor Menzis. Appellant ontving in 2009 een pgb van € 16.981,89, maar het Zorgkantoor heeft dit bedrag later verlaagd naar € 14.175,77 omdat appellant niet in staat was om de besteding van het pgb volledig te verantwoorden. Het Zorgkantoor vorderde een bedrag van € 2.551,39 terug van appellant.

Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van het Zorgkantoor, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing op 4 juni 2012 afgewezen. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 7 mei 2014 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het Zorgkantoor werd vertegenwoordigd door een andere advocaat.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2014 geoordeeld dat appellant de besteding van het pgb niet heeft verantwoord. De Raad concludeert dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd van de uitgaven die hij heeft gedaan met het pgb. De door appellant overgelegde documenten, zoals kwitanties en een zorgovereenkomst, waren niet voldoende om aan te tonen dat de zorg daadwerkelijk is verleend en dat hiervoor is betaald. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3781 AWBZ
Datum uitspraak: 18 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
4 juni 2012, 12/118 AWBZ (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014. Namens appellant is
mr. E.J. Luursema, kantoorgenoot van mr. Dieters, verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Boot.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellant voor het jaar 2009 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 16.981,89 toegekend. Bij besluit van 27 mei 2010 heeft het Zorgkantoor het pgb vastgesteld op € 14.175,77 wegens het niet volledig verantwoorden van het toegekende bedrag. Daarbij heeft het Zorgkantoor een bedrag van € 2.551,39 van appellant teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2010 ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet aan de hand van declaraties, bankafschriften dan wel een belastingopgaaf van de zorgverlener, inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in de periode van 19 november 2009 tot en met 31 december 2009 zijn pgb heeft besteed. Meer in het bijzonder is niet inzichtelijk gemaakt welke bedragen daadwerkelijk aan de zorgverlener zijn uitbetaald. Het Zorgkantoor acht hierbij van belang dat het bedrag op het verantwoordingsformulier niet overeenkomt met de toegezonden kwitanties.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat hij aan alle voor hem geldende voorwaarden heeft voldaan. Dat in de ogen van het Zorgkantoor de administratie niet op orde is, is te wijten aan het handelen van tussenpersoon [naam tussenpersoon].
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is van oordeel dat appellant de besteding van het pgb over de in 1.2 genoemde periode niet heeft verantwoord. Appellant heeft op het door hem overgelegde verantwoordingsformulier weliswaar een bedrag genoemd dat hij in de periode in geding zou hebben betaald, maar hij heeft geen declaraties met een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het aantal uren en het uurtarief van de zorgverlener (zijn dochter) verstrekt. Uit de door hem overgelegde kwitanties en zorgovereenkomst kan voorts niet worden afgeleid dat de zorg waarvoor het pgb is verstrekt, ook daadwerkelijk aan appellant is verleend en hiervoor ook daadwerkelijk is betaald. Dat de niet op orde zijnde pgb-administratie te wijten zou zijn aan de handelwijze van de door appellant ingeschakelde tussenpersoon, nog daargelaten dat appellant deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd, is een omstandigheid die in dit geval voor rekening en risico van appellant komt.
4.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt

QH