In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd ingetrokken omdat het Uwv op 4 maart 2013 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarbij aan appellant per 8 oktober 2008 alsnog een WAO-uitkering was toegekend. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn volgens artikel 6 van het EVRM. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in de proceskosten moet worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 2.678,50, bestaande uit kosten voor verleende rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep. De Raad heeft ook besloten het onderzoek te heropenen om een nadere uitspraak te doen over het verzoek van appellant om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.