11/257 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2010, 09/3118 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P.L. Pinkster, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. van den Bogaard, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
Na de zitting is het onderzoek heropend.
Op verzoek van de Raad heeft dr. H.N. Sno, psychiater, gerapporteerd omtrent de gezondheidstoestand van appellant. Zijn rapport dateert van 30 december 2011. Beide partijen hebben op dit rapport gereageerd. Vervolgens heeft A.H.C. Geerlings, neuroloog, op 11 juli 2012 gerapporteerd omtrent de gezondheidstoestand van appellant. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 3 augustus 2012.
Daarna heeft opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 16 november 2012. Appellant is verschenen, wederom bijgestaan door mr. Van den Bogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
OVERWEGINGEN
1. Voor de in deze zaak van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar overweging 1 van de aangevallen uitspraak.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 2 juni 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op 10 september 2008 geen sprake is van een te objectiveren toename van de beperkingen van appellant als bedoeld in artikel 43a, eerste lid, van de WAO ten opzichte van de datum waarop zijn uitkering is ingetrokken, 13 november 2003.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep in de eerste plaats aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank geen deskundige heeft benoemd. Met verwijzing naar de rapporten van Sno en Geerlings heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 augustus 2003 de beperkingen van appellant op 10 september 2008 niet juist weergeeft.
3.2. Het Uwv heeft zich, eveneens onder verwijzing naar de rapporten van Sno en Geerlings, op het standpunt gesteld dat beide artsen tot de conclusie komen dat de gezondheidssituatie van appellant op 13 november 2003 niet wezenlijk verschilt van zijn gezondheidssituatie op 10 september 2008.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De uitgebrachte deskundigenrapporten geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Er zijn geen specifieke bezwaren naar voren gebracht die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de in de rapporten neergelegde zienswijzen. Dat Sno te kennen geeft dat een accurate schatting van de beperkingen op 10 september 2008 om meerdere redenen moeilijk is doet niet af aan zijn conclusie dat het zeer waarschijnlijk is dat de beperkingen als gevolg van de psychopathologie aanzienlijker zijn dan in 2003 in de FML is weergegeven.
4.2. Uit het rapport van Sno leidt de Raad af dat appellant op 10 september 2008 meer beperkingen in rubrieken I en II heeft dan zijn weergegeven in de FML van 14 augustus 2003. Uit het rapport van Geerlings leidt de Raad af dat appellant op 10 september 2008 ook beperkingen heeft op basis van een verminderde belastbaarheid van de lumbale wervelkolom, welke beperkingen niet of onvoldoende zijn opgenomen in de FML van 14 augustus 2003.
4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de FML van 14 augustus 2003 niet geldt op 10 september 2008. Dit betekent dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit onvoldoende is. Het betreden besluit is dus in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv wordt opgedragen een nieuwe FML op te stellen per 10 september 2008 die in overeenstemming is met de bevindingen en conclusies van Sno en Geerlings en de door hen aangenomen beperkingen. Vervolgens zal het Uwv dienen na te gaan of, gelet op die FML, appellant de geduide functies dan wel andere gangbare functies kan verrichten en zal het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid dienen te bepalen. Zo nodig dient het Uwv een en ander in een nieuw besluit vast te leggen. Daartoe zal een termijn worden gesteld.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, en T. Hoogenboom en E.J. Govaers als leden in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.J. van Gendt