ECLI:NL:CRVB:2014:2049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
12-6677 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op WAO-uitkering in verband met gemeenteraadsvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Arnhem. De appellant, die een WAO-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de korting op zijn uitkering die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had toegepast. De korting was gebaseerd op de vergoeding die de appellant ontving voor zijn lidmaatschap van de gemeenteraad. De Raad oordeelde dat deze vergoeding als inkomsten uit arbeid moest worden betrokken bij de berekening van de WAO-uitkering. De appellant had eerder al een uitspraak van de Raad van 8 april 2009, waarin dit principe werd bevestigd, en de Raad vond geen aanleiding om hier nu anders over te oordelen. De appellant stelde dat er ten onrechte geen rekening werd gehouden met zijn vermindering van loon tot 70%, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank dat de korting op de uitkering correct was toegepast. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het hoger beroep van de appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/6677 WAO
Datum uitspraak: 11 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
13 november 2012, 12/3917 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Met ingang van 31 augustus 2006 heeft het Uwv met toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) de uitkering van appellant betaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% vanwege door appellant ontvangen inkomsten uit WSW-arbeid en vergoeding als lid van de gemeenteraad. Als gevolg van de uitspraak van deze Raad van 8 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI0583) staat dit besluit in rechte vast. Het verzoek tot herziening van deze uitspraak is bij uitspraak van 12 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL0678) afgewezen. De toepassing van artikel 44 van de WAO heeft ertoe geleid dat met ingang van 1 januari 2007 geen WAO-uitkering meer wordt uitbetaald.
1.2. Op 16 september 2011 heeft het Uwv de melding van appellant ontvangen dat hij met ingang van 29 september 2011 70% van zijn loon zal ontvangen wegens ziekte vanaf
29 september 2010. Na aanvankelijk weer tot gedeeltelijke uitbetaling van de WAO-uitkering te zijn overgegaan heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2012 aan appellant bericht dat deze uitbetaling onterecht heeft plaatsgevonden en dat de uitkering met ingang van 1 april 2012 niet meer wordt uitbetaald. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar artikel 4, derde lid van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (de Regeling). Bij besluit van 19 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 3 december 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO6400), geoordeeld dat het Uwv bij berekening van de korting op de WAO-uitkering in het tweede ziektejaar gehouden is toepassing te geven aan artikel 4 van de Regeling, waarin is bepaald dat, indien het loon in verband met de toepassing van artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), niet volledig wordt uitbetaald, voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO gehandeld wordt alsof het volle loon wel is uitbetaald, met dien verstande dat het uit te betalen WAO-bedrag niet verder beperkt wordt dan tot het volle bedrag van de WAO-uitkering, verminderd met het bedrag van het op grond van artikel 7:629 BW ontvangen loon. Met betrekking tot het volgens appellant ten onrechte betrekken van zijn raadsvergoeding in de korting van zijn uitkering heeft de rechtbank verwezen naar de onder 1.1 vermelde uitspraak van de Raad van 8 april 2009.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat ten onrechte bij de korting geen rekening wordt gehouden met zijn vermindering van loon tot 70% en dat ten onrechte de vergoeding voor zijn lidmaatschap van de gemeenteraad in de korting wordt betrokken.
4.
De Raad komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en hij onderschrijft de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen geheel. Hetgeen appellant in hoger beroep aanvoert is een herhaling van wat hij in beroep heeft gesteld. Dat is door de rechtbank gemotiveerd besproken. De Raad voegt aan het voorgaande toe dat hij in zijn onder 1.1 vermelde uitspraak van 8 april 2009 in lijn met zijn eerdere uitspraken heeft beslist dat de ontvangen vergoeding voor het lidmaatschap van de gemeenteraad als inkomsten uit arbeid in de korting dient te worden betrokken. In de situatie van appellant is op dat punt niet sprake van een wijziging en de Raad vindt geen aanleiding nu over de betreffende vergoeding anders te oordelen. Naar aanleiding van het herhaalde standpunt van appellant dat hij als uitkeringsgerechtigde wordt gediscrimineerd wordt opgemerkt dat ook deze grond reeds in de uitspraak van de Raad van
8 april 2009 is besproken en verworpen. Het door appellant ter zitting gedane beroep op artikel 44, tweede en zesde lid van de WAO kan hem niet baten. Uit het derde lid van artikel 44 van de WAO blijkt dat de in het tweede lid geregelde beperkte duur van de anticumulatie van uitkering en inkomsten uit arbeid niet van toepassing is, wanneer, zoals bij appellant, sprake is van WSW-werk. De in het zesde lid van artikel 44 bedoelde ministeriële regeling betreft de in 1.2. genoemde Regeling die in dit geval reeds wordt toegepast. Een door appellant gewenste uitzondering van de raadsvergoeding of van het niet in aanmerking nemen van het volle loon bij de korting van inkomsten kent die Regeling niet. Het hoger beroep slaagt niet.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.C. Hoogendoorn

JL