ECLI:NL:CRVB:2009:BI0583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6890 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WAO-uitkering en de behandeling van gemeenteraadslidvergoeding als inkomen

In deze zaak gaat het om de korting op de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1994 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant was ook gemeenteraadslid en ontving hiervoor een vergoeding van € 643,86 per maand. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op basis van artikel 44 van de WAO vastgesteld dat de uitkering van appellant met ingang van 31 augustus 2006 moest worden aangepast naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%, waarbij een deel van de raadsvergoeding als inkomen werd aangemerkt.

Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, omdat hij vond dat de raadsvergoeding niet als salaris, maar als onkostenvergoeding moest worden beschouwd. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de vergoeding als gemeenteraadslid inderdaad als inkomen moest worden gezien, maar dat het Uwv terecht onderscheid had gemaakt tussen de raadsvergoeding en de onkostenvergoeding.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank. De Raad stelde vast dat de vergoeding als gemeenteraadslid moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid, ongeacht de argumenten van appellant over discriminatie ten opzichte van andere raadsleden en de problematiek rond de WAO-hiaat-verzekering. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een ongeoorloofd onderscheid en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/6890 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 oktober 2007, 07/700 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2009.
Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.J. van de Pavert.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving sinds 1994 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Appellant is met ingang van 31 augustus 2006 in het kader van de Wet sociale werkvoorziening voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [werkgever], gevestigd te [vestigingsplaats]. Appellant was tevens vanaf 16 maart 2006 lid van de gemeenteraad van [naam gemeente] waarvoor hij een vergoeding ontving ten bedrage van € 643,86 per maand.
2. Bij besluit van 5 september 2006 heeft het Uwv met toepassing van artikel 44 van de WAO vastgesteld dat de uitkering van appellant met ingang van 31 augustus 2006 moet worden uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. Aan dit besluit ligt een berekening ten grondslag waarbij overeenkomstig een in de gemeente [naam gemeente] geldende regeling € 500,64 van voormeld bedrag is aangemerkt als inkomen en € 143,22 als onkostenvergoeding.
3.1. Appellant heeft tegen het onder 2 vermelde besluit bezwaar gemaakt, omdat voormelde raadsvergoeding naar zijn mening niet moet worden beschouwd als salaris maar volledig als (onkosten)vergoeding.
3.2. Bij besluit van 2 februari 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, onder verwijzing naar onder andere de uitspraak van de Raad van 18 juli 1990, LJN ZB1536, overwogen dat de vergoeding als gemeenteraadslid welke appellant van de gemeente [naam gemeente] ontvangt moet worden gezien als inkomsten in de zin van artikel 44 van de WAO. Wel heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht overeenkomstig de in de gemeente [naam gemeente] gevolgde regeling een verdeling gemaakt tussen de raadslidvergoeding van € 500,64 en een onkostenvergoeding van € 143,22.
5. Ook in hoger beroep is het geschil beperkt tot de vraag of voormeld bedrag van € 500,64 door het Uwv terecht is aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 44 van de WAO. De Raad beantwoordt deze vraag op dezelfde gronden als de rechtbank bevestigend. De Raad heeft reeds vaker beslist - gewezen wordt op de door de rechtbank genoemde uitspraak van 18 juli 1990 en de uitspraak van 10 januari 2006, LJN AU9335 - dat een vergoeding als de onderhavige moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid. De door appellant ingebrachte inkomensberekening en de omstandigheid dat het hier niet gaat om loon uit dienstbetrekking kan hieraan niet afdoen. De door appellant opgeworpen, maar niet onderbouwde, grief dat hij als arbeidsongeschikte wordt gediscrimineerd ten opzichte van “gezonde” raadsleden die hun vergoeding wel mogen behouden, kan de Raad evenmin honoreren omdat de Raad niet is gebleken dat in dit geval sprake is van een rechtens ongeoorloofd onderscheid. De door appellant naar voren gebrachte problematiek rond de WAO-hiaat-verzekering gaat de omvang van dit geding te buiten en deze laat de Raad dus onbesproken.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL