ECLI:NL:CRVB:2014:2034
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1986 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 juli 1997 tot 1 juni 2009, omdat appellanten niet hebben gemeld dat zij onroerend goed bezitten in Turkije. Dit onroerend goed, bestaande uit twee appartementen, werd door een lokale makelaar getaxeerd op € 58.000,-. Het college heeft vastgesteld dat appellanten hun wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden door het bezit van dit onroerend goed niet te melden, wat heeft geleid tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 79.700,-. De rechtbank Almelo heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 76.470,83, omdat het college geen consistente uitvoering heeft gegeven aan zijn eigen gedragslijn bij de berekening van het terug te vorderen bedrag.
In hoger beroep hebben appellanten zich tegen deze uitspraak gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten gedurende de in geding zijnde periode eigenaar waren van een woning in Turkije en dat zij geen melding hebben gemaakt van het onroerend goed. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten van de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.