ECLI:NL:CRVB:2014:2022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
12-6347 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake FLO-vervangende uitkering en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regio Twente inzake een FLO-vervangende uitkering. Appellant, die sinds 1 november 2003 in dienst is bij de Regio Twente als directeur Hulpverleningsdienst, had bij zijn aanstelling afspraken gemaakt over de FLO-regeling. Op 1 september 2012, bij het bereiken van de zestigjarige leeftijd, werd hem een uitkering van 70% van zijn bezoldiging toegekend voor de duur van twee jaar, terwijl hij had gehoopt op 85% zoals eerder afgesproken. De rechtbank Almelo verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de afspraak die appellant met T, de toenmalige directeur, had gemaakt over de 85% uitkering geen afspraak was van het daartoe bevoegde orgaan, het dagelijks bestuur. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat er geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Raad stelt vast dat appellant op de hoogte was van de rol van het dagelijks bestuur en dat hij nooit navraag heeft gedaan naar de stand van zaken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het dagelijks bestuur zich als goed werkgever heeft gedragen. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6347 AW
Datum uitspraak: 5 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 oktober 2012, 12/712 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Regio Twente (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J.M. Wetzels hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. P.J. Schaap, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.E. de Hoop. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Schaap en H.M. Bolhaar.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 1 november 2003 in vaste dienst aangesteld bij de Regio Twente in de functie van directeur Hulpverleningsdienst, tevens Regionaal Geneeskundige Functionaris bij de sector Hulpverleningsdienst. Voorheen was hij in vaste dienst bij de gemeente Enschede in de functie van commandant van de Brandweer. Bij zijn aanstelling bij de Regio Twente is het volgende overeengekomen: “Met betrekking tot de FLO is afgesproken dat er voor u een specifieke regeling (FPU-plus), welke gerelateerd is aan de Enschedese FLO-regeling, zal worden gemaakt. Deze specifieke regeling geldt vooralsnog alleen voor de huidige functie directeur HVD-RGF en zal gekoppeld zijn aan de FLO-regeling van de gemeente Enschede. Als deze regeling onverhoopt mocht verdwijnen, dan vervalt ook deze afspraak.”
1.2. Met ingang van 1 januari 2006 is voor de sector gemeenten de FLO-regeling vervallen. In hoofdstuk 9b van de CAR/UWO van de gemeente Enschede alsmede van de Arbeidsvoorwaarden en regelingen Regio Twente (ART) is naar aanleiding hiervan overgangsrecht getroffen.
1.3. Het dagelijks bestuur heeft op 13 juli 2006 besloten dat de afspraken met appellant en enkele anderen over de toepassing van de FLO-regeling conform de regeling van de gemeente Enschede van kracht blijven.
1.4. Op instigatie van T, de toenmalige directeur van Regio Twente en secretaris van het dagelijks bestuur, heeft F, personeelsconsulent, aan het dagelijks bestuur een voorstel gedaan om appellant een uitkering van 85% van de laatste bezoldiging te verstrekken tussen het 60ste en 65ste levensjaar. Het dagelijks bestuur heeft op 1 oktober 2007 besloten ter zake een extern advies in te winnen.
1.5. Bij brief van 17 oktober 2007 heeft CAPRA een advies uitgebracht. In dit advies wordt zowel gewezen op het bij de aanstelling in 2003 nadrukkelijk gemaakte voorbehoud dat bij verdwijning van de FLO-regeling de met appellant gemaakte afspraak zou vervallen als op het getroffen overgangsrecht. Om recht te doen aan de in 2003 gemaakte afspraken kan CAPRA zich voorstellen dat appellant, met toepassing van het overgangsrecht voor ambtenaren met een bezwarende functie, in de positie wordt gebracht als ware hij nog in dienst van de gemeente Enschede geweest. Het dagelijks bestuur is volgens CAPRA op grond van de gemaakte afspraken en de bestaande regelgeving niet gehouden om appellant een FLO-vervangende uitkering van 85% tussen het 60ste en 65ste levensjaar toe te kennen. Het voorstel daartoe acht CAPRA ook niet redelijk.
1.6. Bij memo van 2 november 2007 heeft T aan appellant een aantal stukken toegestuurd. T schrijft verder in het memo dat zij het advies van CAPRA niet heeft bijgevoegd, omdat ze er toch niets mee doet, en het dus uiteraard ook niet aan het dagelijks bestuur of aan de portefeuillehouder heeft voorgelegd. Tot slot geeft ze te kennen zich te blijven inzetten om de afspraken uit 2003 goed na te komen.
1.7. In de afsprakenlijst van het functioneringsgesprek op 25 september 2008 staat vermeld dat T ervoor zorgt dat de afspraken die met appellant zijn gemaakt in verband met zijn FLO conform de met [K.] en [S.] getroffen regeling worden uitgevoerd.
1.8. Bij besluit van 7 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2012 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur, in verband met het bereiken van de zestigjarige leeftijd van appellant op 31 augustus 2012 en ter uitvoering van de in 2003 gemaakte afspraken, voor zover hier van belang, overeenkomstig het onder 1.2 bedoelde overgangsrecht, aan appellant per 1 september 2012 voor de duur van twee jaar een FLO-vervangende uitkering toegekend ter hoogte van 70% van de huidige bezoldiging.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel en de verplichting van goed werkgeverschap is genomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afspraak die T naar aanleiding van het functioneringsgesprek op 25 september 2008 met appellant heeft gemaakt, moet worden aangemerkt als een toezegging om appellant met het bereiken van de zestigjarige leeftijd een FLO-vervangende uitkering ter hoogte van 85% van de laatste bezoldiging toe te kennen. Het betreft hier echter geen afspraak van het daartoe bevoegde orgaan, het dagelijks bestuur.
4.3.
In zijn uitspraak van 10 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6851, heeft de Raad geoordeeld dat, anders dan het betreffende bestuursorgaan in die zaak had betoogd, tekst noch strekking van hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht, zich ertegen verzetten dat een tot besluitvorming gemandateerde functionaris toezeggingen kan doen en verwachtingen kan wekken, waaraan het bestuursorgaan, dat het mandaat heeft verleend, gebonden is. T was op grond van het Mandaat- en Volmachtbesluit gemandateerd om namens het dagelijks bestuur uitvoering te geven aan de ART voor zover individueel toepasbaar en geen sprake is van een bepaling met een algemeen karakter, met een aantal uitzonderingen die hier niet van belang zijn. De toezegging van T betrof echter niet de uitvoering van de ART, maar de uitvoering en interpretatie van de in 2003 gemaakte afspraken in het licht van de gewijzigde regelgeving. T kan in dit geval dan ook niet worden aangemerkt als een tot besluitvorming gemandateerde functionaris.
4.4.
Appellant heeft verder gewezen op een brief met afspraken van 22 februari 2010 naar aanleiding van een gesprek, waarbij ook de voorzitter van het dagelijks bestuur aanwezig was. Uit die brief blijkt dat afspraken zijn gemaakt over de te verrichten werkzaamheden door appellant per 1 april 2010. Daarbij is onder meer vermeld dat appellant in dienst van de Regio Twente blijft tot de datum van het FLO (31 augustus 2012) en dat hij de thans geldende rechtspositieregeling en arbeidsvoorwaarden behoudt. Uit deze passage kan, anders dan appellant wil, op geen enkele wijze de toezegging worden afgeleid dat aan appellant vanaf het bereiken van de zestigjarige leeftijd een uitkering ter hoogte van 85% van de laatste bezoldiging zal worden toegekend.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
4.6.
Ingevolge artikel 125ter van de Ambtenarenwet is het bevoegd gezag verplicht zich als een goed werkgever te gedragen.
4.7.
Appellant heeft betoogd dat het dagelijks bestuur in strijd met deze verplichting heeft gehandeld. Hij is van mening dat, voor zover T een onrechtmatige toezegging heeft gedaan, hij daarvan niet de dupe mag worden en dat het dagelijks bestuur niet met de toegekende uitkering had mogen volstaan.
4.8.
Appellant kan in zijn betoog niet worden gevolgd. Reeds in 2007 wist hij dat niet T maar het dagelijks bestuur het beslissingsbevoegde orgaan was. Appellant was er van op de hoogte dat T een voorstel had gedaan aan het dagelijks bestuur, dat het dagelijks bestuur naar aanleiding van dat voorstel om een extern advies van CAPRA had gevraagd en dat T het advies van CAPRA bewust niet aan het dagelijks bestuur of de portefeuillehouder had voorgelegd. Appellant heeft vervolgens van het dagelijks bestuur nimmer een signaal ontvangen dat alsnog in de door hem gewenste zin zou worden beslist. Hij heeft bij het dagelijks bestuur ook nooit navraag gedaan naar de stand van zaken. In die gegeven omstandigheden kan aan de toezegging door T in september 2008 dan ook niet de waarde worden toegekend die appellant daaraan toegekend wenst te zien. Reeds hierom kan niet met recht worden betoogd dat de verplichting van goed werkgeverschap meebrengt dat het dagelijks bestuur niet met de bij besluit van 7 februari 2012 toegekende uitkering heeft kunnen volstaan.
4.9.
Uit 4.8 volgt dat het beroep op de verplichting van goed werkgeverschap evenmin slaagt.
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M.R. Schuurman
ew