ECLI:NL:CRVB:2012:BW6851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-917 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.Th.Wolleswinkel
  • A.A.M. Mollee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning uitlooptoelage en vertrouwensbeginsel bij functiewisseling binnen de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de toekenning van een uitlooptoelage aan een werknemer van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat. Betrokkene, die werkzaam was als kwaliteitsmedewerker, had verzocht om deze toelage na een functiewisseling naar applicatiebeheerder. Appellant, het dagelijks bestuur van de ISD, had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat de toezegging die aan betrokkene was gedaan niet schriftelijk was en niet bevoegd was gedaan. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, omdat er volgens de rechtbank sprake was van een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging die gerechtvaardigde verwachtingen bij betrokkene had gewekt.

In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de toezegging door de directeur van de ISD bevoegdelijk was gedaan, aangezien deze directeur gemandateerd was om besluiten te nemen over de bezoldiging van de medewerkers. De Raad stelde vast dat de tekst en strekking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in de weg staan aan het doen van toezeggingen door een gemandateerde functionaris. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat een toezegging niet per se schriftelijk hoeft te zijn om in rechte te worden gehonoreerd.

De Raad concludeerde dat betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen mocht hebben dat zijn verzoek om de uitlooptoelage zou worden ingewilligd, gezien de toezegging die hem was gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde appellant in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.

Uitspraak

11/917 AW Q.
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 december 2010, 10/2158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat te Waalwijk (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.F. van Duren, advocaat, en A.E.W. van Limpt. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.E. de Jong.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was werkzaam bij de gemeente [naam gemeente] in de functie van kwaliteitsmedewerker (schaal 9). Bij de vorming van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat (ISD) per 1 januari 2004 is betrokkene bij die dienst eveneens geplaatst in de functie van kwaliteitsmedewerker (schaal 9). Na enige maanden is betrokkene door de toenmalige directeur van de ISD gevraagd om bij de ISD de functie van applicatiebeheerder (schaal 8) te gaan vervullen. Betrokkene heeft hiermee ingestemd en is die functie ook daadwerkelijk gaan vervullen. Op 2 maart 2006 heeft de toenmalige directeur a.i. van de ISD deze functiewijziging geformaliseerd en is betrokkene met ingang van 1 januari 2006 ook formeel aangesteld in de functie van medewerker applicatiebeheer. In dit besluit wordt vermeld dat, omdat de indicatieve waardering van de functie applicatiebeheerder (schaal 8) afwijkt van die van de functie van medewerker kwaliteitszorg (schaal 9), afgesproken is dat betrokkene zijn huidige schaalniveau behoudt als persoonlijke schaal en dat aan de salariëring derhalve niets wijzigt.
1.2. Bij brief van 5 februari 2009 heeft betrokkene verzocht om toekenning van de uitlooptoelage als bedoeld in artikel 13 van de bij de ISD van toepassing zijnde Bezoldigingsverordening gemeente Waalwijk 1998 (Bezoldigingsverordening). Bij besluit van 13 oktober 2009, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 april 2010 (bestreden besluit), heeft appellant dit verzoek afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant destijds aan betrokkene uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen heeft gedaan die bij hem gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1. De Raad stelt voorop dat het geschil tussen partijen een duuraanspraak betreft. In het verzoek van betrokkene van 5 februari 2009 wordt niet aangegeven of het ook ziet op het verleden. De Raad gaat ervan uit dat dit niet het geval was. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan zou de inwilliging van dit verzoek over een in het verleden gelegen periode, gelet op de vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 1 februari 2001, LJN AB0250 en TAR 2001, 43), afstuiten op de omstandigheid dat de salarisbetalingen, die in de periode voorafgaand aan de indiening van het verzoek zijn gedaan, in rechte onaantastbaar zijn geworden nu daartegen destijds geen bezwaar is gemaakt en er sindsdien geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
3.2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aan betrokkene in verband met de desbetreffende functiewisseling gedane toezegging omtrent het behoud van zijn bezoldiging niet behoefde te leiden tot inwilliging van het verzoek, omdat deze toezegging niet bevoegd en niet schriftelijk is gedaan en omdat deze inhoudelijk niet ondubbelzinnig betrekking had op de uitlooptoelage.
3.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van een bevoegdelijk gedane toezegging door de directeur van de ISD. Deze was immers, zo is door appellant erkend, gemandateerd om besluiten te nemen over de bezoldiging van de medewerkers van de ISD. Anders dan door appellant is betoogd, verzetten tekst noch strekking van hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich ertegen dat een tot besluitvorming gemandateerde functionaris toezeggingen kan doen en verwachtingen kan wekken, waaraan het bestuursorgaan, dat het mandaat heeft verleend, gebonden is.
3.4. In de door appellant genoemde uitspraak van de Raad van 1 november 2007 wordt inderdaad voor het in rechte honoreren van een toezegging de eis gesteld dat de toezegging schriftelijk is gedaan. In meerdere uitspraken nadien is die eis niet gesteld en in de uitspraak van 21 april 2011, LJN BQ3515, wordt met zoveel woorden aangetekend dat van zo’n in rechte in te honoreren toezegging niet alleen sprake kan zijn als die schriftelijk is gedaan.
3.5. Voor wat betreft de inhoud van de in geding zijnde toezegging staat voor de Raad op grond van de schriftelijke verklaring van 6 juli 2009 van de voormalige directeur van de ISD voldoende vast dat deze betrekking had op het salaris dat betrokkene op grond van de Bezoldigingsverordening zou hebben ontvangen, indien hij de oorspronkelijk aan hem toegewezen functie in schaal 9 zou zijn blijven vervullen. De toezegging hield in dat betrokkene dit salarisniveau met alle daaraan verbonden perspectieven zou behouden. Dat het de bedoeling was dat de in artikel 13 van de Bezoldigingsverordening geregelde uitlooptoelage daarvan zou zijn uitgezonderd, is niet aannemelijk. Indien dat het geval zou zijn geweest, had het voor de hand gelegen om betrokkene daar expliciet op te wijzen, omdat in dat geval de functiewisseling voor hem een verslechtering van zijn salarisperspectief zou meebrengen in vergelijking met de situatie dat hij in zijn schaal 9-functie werkzaam zou blijven. Appellant mocht er dus redelijkerwijs op vertrouwen dat hij door aanvaarding van de voorgestelde functiewisseling er in zijn bezoldiging niet op achteruit zou gaan. De Raad onderschrijft daarom het oordeel van de rechtbank dat betrokkene aan de hem gedane toezegging in beginsel de gerechtvaardigde verwachting mocht ontlenen dat zijn verzoek van 5 februari 2009 zou worden ingewilligd.
4. Nu appellant ter zitting nog heeft erkend dat betrokkene verder voldoet aan de voorwaarden, die in en krachtens de Bezoldigingsverordening aan de toekenning van de uitlooptoelage worden gesteld, en dat die toelage aan hem zou zijn toegekend indien hij de schaal 9-functie zou zijn blijven vervullen, is de Raad tot de slotsom gekomen dat appellant niet tot de bestreden afwijzing heeft kunnen komen.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 874,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 874,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th.Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD