ECLI:NL:CRVB:2014:195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
13-2702 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de beëindiging van bijstandsverlening aan betrokkene, die wegens bedreigingen in de familiesfeer naar Frankrijk was gevlucht. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Ede, had de bijstandsverlening per 19 februari 2012 beëindigd, omdat betrokkene langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd door appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaartermijn was overschreden.

De rechtbank Gelderland had het beroep van betrokkene tegen de niet-ontvankelijkverklaring gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, met de overweging dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad stelde vast dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om maatregelen te treffen voor een tijdige en adequate doorzending van post. De Raad concludeerde dat appellant het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en A.M. Overbeeke en F. Hoogendijk als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens.

Uitspraak

13/2702 WWB
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 april 2013, 12/5864 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Ede (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.G.M. Frerix, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Klok. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Frerix.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving bijstand van appellant ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van een alleenstaande ouder. Op 18 januari 2012 is betrokkene wegens bedreigingen in de familiesfeer naar Frankrijk gevlucht. Bij besluit van 23 februari 2012 heeft appellant de aan betrokkene verleende bijstand met ingang van 19 februari 2012 beëindigd (lees: ingetrokken) in verband met verblijf in het buitenland van langer dan vier weken. Tevens heeft appellant aan betrokkene bijzondere bijstand toegekend in de vorm van leenbijstand over de periode van 19 februari 2012 tot en met 19 april 2012 voor de vaste lasten van de woning van appellante, te weten huur, gas/elektra en water alsmede voor de zorgpremie.
1.2.
Bij besluit van 19 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bij brief van 6 juli 2012 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat betrokkene de bezwaartermijn heeft overschreden en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht en dat appellant een nieuw besluit dient te nemen, waarbij het bezwaar inhoudelijk moet worden beoordeeld.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7888) heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatste bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het woonadres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Gelet op het voorgaande heeft appellant het besluit van 23 februari 2012 op de juiste wijze heeft bekendgemaakt door dat besluit, voorzien van een juiste tenaamstelling, te verzenden naar het laatst bekende woonadres van betrokkene. Voorts staat vast dat op het moment dat appellant het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2012 ontving
- 9 juli 2012 - de termijn voor het maken van bezwaar was verstreken. Ter beoordeling ligt uitsluitend de vraag voor of die termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
4.3.
De omstandigheden waaronder betrokkene op 18 januari 2012 ijlings haar woning heeft moeten verlaten en naar het buitenland is vertrokken zijn, zoals de rechtbank heeft overwogen, ernstig te noemen. Het is dan ook begrijpelijk dat betrokkene niet meteen bij haar vertrek een regeling voor kennisneming van haar post heeft getroffen of een adres bij appellant heeft achterlaten waarop zij bereikbaar was. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om maatregelen te treffen voor tijdige en adequate doorzending van aan haar gerichte, aan het laatst bekende adres verzonden post of om anderszins maatregelen te treffen waardoor appellant haar zou kunnen bereiken. De stelling van betrokkene dat het voor haar te gevaarlijk was om contact met appellant te onderhouden is niet aannemelijk geworden. Betrokkene onderhield in het begin van haar verblijf in het buitenland telefonisch contact met de betrokken wijkagent en met haar gezinsmanager. Dit contact heeft betrokkene echter na enkele weken verbroken. De door betrokkene daarvoor aangevoerde reden, gelegen in een verhoogde gevaarsdreiging, is niet onderbouwd. Overigens heeft appellant nog getracht betrokkene op de hoogte te brengen van het besluit van 23 februari 2012 door haar een sms-bericht te sturen op het telefoonnummer zoals dat bij de gezinsmanager bekend was, maar daarop bleek betrokkene niet langer bereikbaar.
4.4.
In de persoonlijke omstandigheden van betrokkene is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.5.
Betrokkene heeft verder nog betoogd dat appellant had moeten wachten met het nemen van een beslissing tot een latere datum dan 23 februari 2012. Dit betoog kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat appellant betrokkene tijdig op de hoogte diende te stellen van haar gewijzigde uitkeringspositie.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat appellant het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.M. Overbeeke en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) A.C. Oomkens

HD