ECLI:NL:CRVB:2014:195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de beëindiging van bijstandsverlening aan betrokkene, die wegens bedreigingen in de familiesfeer naar Frankrijk was gevlucht. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Ede, had de bijstandsverlening per 19 februari 2012 beëindigd, omdat betrokkene langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd door appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaartermijn was overschreden.
De rechtbank Gelderland had het beroep van betrokkene tegen de niet-ontvankelijkverklaring gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, met de overweging dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad stelde vast dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om maatregelen te treffen voor een tijdige en adequate doorzending van post. De Raad concludeerde dat appellant het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en A.M. Overbeeke en F. Hoogendijk als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens.