4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, wordt op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.1.2. Artikel 2.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart luidt: “Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten, indien hij binnen de tien daaraan voorafgaande uren alcoholhoudende drank heeft gebruikt.”
4.1.3. In artikel 6.4, tweede lid, van de CAO voor [werkgeefster]-Cabinepersoneel (CAO) is bepaald: “Het is de werknemer verboden alcohol te gebruiken binnen 10 uur vóór de aanvang van een vlucht waarvoor hij als werkend bemanningslid is ingedeeld, dan wel binnen 10 uur vóór de aanvang van een reservedienst.”
4.2.De in hoger beroep te beantwoorden vraag is of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat aan de werkloosheid van betrokkene geen dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt. Voor het oordeel of aan de werkloosheid al dan niet een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt waaraan op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW de conclusie kan worden verbonden dat sprake is van verwijtbare werkloosheid is niet bepalend de wijze waarop het dienstverband is geëindigd. Er dient een materiële beoordeling plaats te vinden. Daarbij zijn in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad over de arbeidsrechtelijke dringende reden naast de aard en de ernst van de gedraging van de werknemer van belang de reactie van de werkgever op het gedrag van de werknemer en andere relevante aspecten van de dienstbetrekking, zoals de aard en duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zal hebben (onder meer de uitspraken van
18 februari 2009, ECLI:CRVB:2009:BH2387 en CRvB 2 april 2010, ECLI:CRVB:2010:BM1153).
4.3.Niet in geschil is dat betrokkene op 21 maart 2012, terwijl haar werkzaamheden
om 22.59 uur zouden aanvangen met het gereedmaken van een vlucht van Johannesburg (Zuid-Afrika) naar Amsterdam, in de middag tussen 14.00 uur en 15.00 uur - maar in ieder geval na 13.00 uur - bij een maaltijd, die zij samen met enkele collega’s nuttigde in een restaurant, een glas bier heeft gedronken en daarmee de tien-uursregel heeft overtreden.
4.4.Artikel 6.4, tweede lid, van de CAO bevat een duidelijke norm die in overeenstemming is met artikel 2.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart: het is verboden om binnen tien uur voorafgaande aan een vlucht waarop een werknemer als bemanningslid werkzaamheden zal gaan verrichten alcoholhoudende drank te nuttigen. Uit de gedingstukken blijkt dat [werkgeefster] haar werknemers periodiek zowel in het kader van trainingen als via interne media, zoals de zogenoemde Crew bulletins, wijst op het belang van het alcoholverbod, op de noodzaak de tien-uursregel strikt na te leven en op de consequenties bij overtreden van die regel. De kantonrechter heeft in zijn beschikking als beleid van [werkgeefster] verwoord dat bij overschrijding van de tien-uursregel ontslag volgt, tenzij de betrokken werknemer het alcoholgebruik tijdig (voor vertrek) meldt of wanneer door andere omstandigheden tijdig komt vast te staan dat de grens is geschonden en die schending wordt toegegeven. In dat geval vliegt het bemanningslid “non-working” terug en volgt een disciplinaire maatregel in de vorm van een schriftelijke waarschuwing. Deze weergave van het beleid sluit aan bij wat daarover in de beschikbare stukken is vermeld en is door betrokkene niet weersproken. Dat [werkgeefster] overeenkomstig dit beleid handelt, blijkt uit de maatregelen waarmee collega’s van betrokkene zijn geconfronteerd. De arbeidsovereenkomst met een collega, die tegelijk met betrokkene op
21 maart 2012 alcohol heeft gedronken en daarvan evenmin melding aan de captain heeft gemaakt, is ook beëindigd. Een collega die in ander gezelschap dan dat van betrokkene op 21 maart 2012 alcohol had gebruikt, maar daarover wel voorafgaande aan de vlucht heeft verklaard, is schriftelijk berispt.
4.5.[werkgeefster] heeft zich in de ontbindingsprocedure terecht op het standpunt gesteld dat niets eraan in de weg had gestaan om het dienstverband met betrokkene te doen eindigen op grond van een dringende reden nadat in het kader van het onderzoek was komen vast te staan dat betrokkene de tien-uursregel had overtreden. Het overtreden van artikel 6.4, tweede lid, van de CAO kwalificeert, nu dat een herhaling is van een wettelijke verbod, zonder meer als een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat betrokkene van overtreding van de tien-uursregel geen verwijt zou kunnen worden gemaakt. Van een bemanningslid met een zo lange ervaring als betrokkene mag worden verwacht dat het tot een automatisme is geworden om eerst op de klok te kijken voordat bij een maaltijd een alcoholhoudende consumptie wordt besteld op een dag waarop gewerkt moet worden.
4.6.Uit het door haar ingediende verzoekschrift blijkt dat [werkgeefster] betrokkene niet alleen de overtreding van de tien-uursregel zeer kwalijk heeft genomen, maar evenzeer het feit dat zij voorafgaande aan de vlucht op een vraag van de captain naar haar alcoholgebruik anders heeft verklaard dan na de vlucht, toen het alcoholgebruik van haar en de collega’s, opnieuw aan de orde is gekomen. Volgens de verklaring die betrokkene op 30 maart 2012 tijdens het onderzoek door [werkgeefster] heeft afgelegd heeft zij op 21 maart 2012 desgevraagd, voorafgaand aan de aanvang van haar werkzaamheden op de vraag van de captain gezegd dat zij zeker wist dat zij “aan de goede kant moest zitten”. Tijdens de vlucht is betrokkene, eveneens volgens haar verklaring, bij het nagaan van het verloop van de middag gaan twijfelen aan de juistheid van haar antwoord. Met een e-mailbericht van 25 maart 2012 heeft zij verklaard dat zij tijdens de vlucht tot de conclusie is gekomen dat zij niet uit kon sluiten dat zij binnen de tien uur had gedronken, aangezien zij het exacte tijdstip niet wist en ook niet boven tafel kon krijgen.
4.7.Door niet direct aan de captain kenbaar te maken dat zij eraan twijfelde of zij zich wel aan de tien-uursregel had gehouden, heeft zij volgens [werkgeefster], zoals haar ook met de brief van 17 april 2012 is voorgehouden, onverantwoord gehandeld en de vliegveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Betrokkene wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de niet, of niet geheel, op elkaar aansluitende verklaringen van haar collega’s over de gesprekken die op
21 maart 2012 met die collega’s en met de captain zijn gevoerd, reden vormen om aan de verklaring van betrokkene zelf te twijfelen. Haar weergave van haar mededeling aan de captain voorafgaande aan de vlucht is duidelijk. Zij heeft hem simpelweg de bevestiging gegeven dat zij als purser op de vlucht mocht werken. [werkgeefster] heeft betrokkene terecht verweten dat zij voorafgaande aan de vlucht niet, en pas na de vlucht wel, in twijfel heeft getrokken of zij niet toch te kort voor de aanvang van haar werkzaamheden het glas bier had gedronken.
4.8.Niet is gebleken dat [werkgeefster] betrokkene met de disciplinaire maatregel van ontslag een zwaardere straf heeft opgelegd dan in vergelijkbare gevallen is of zou zijn opgelegd. Aan betrokkene kan worden toegegeven dat er een aanmerkelijk verschil is tussen de disciplinaire maatregelen van berisping en ontslag die, afhankelijk van de al dan niet tijdige melding voorafgaande aan een vlucht, bij verboden alcoholgebruik volgen. Indien echter een werkgever voldoende zwaarwegende redenen heeft bij een strikte handhaving van zijn beleid - en daarvan is sprake bij [werkgeefster] als het gaat om het alcoholbeleid - en een werknemer van dit bedrijfsbeleid op de hoogte is en weet dat dit beleid zal worden gehandhaafd - en dat is in het geval van betrokkene ook gebleken -, kunnen de ingrijpende gevolgen die dit ontslag voor betrokkene heeft niet afdoen aan de gerechtvaardigdheid daarvan (vgl. Hoge Raad
20 april 2012, ECLI:HR:2012:BV9532).
4.9.Hetgeen [werkgeefster] aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd is zowel objectief als subjectief een dringende reden. Met appellant wordt geoordeeld dat [werkgeefster] er geen misverstand over heeft laten bestaan dat zij de overtreding door betrokkene van de tien-uursregel en de wijze waarop zij over het alcoholgebruik voor dan wel na de grens van tien uur heeft verklaard, hoog opnam en disciplinair zou bestraffen. Mede gelet op de onmiddellijke schorsing in verband met het onderzoek en de daarop volgende vrijstelling van werkzaamheden, is er in het feit dat het na 21 maart 2012 zeven weken heeft geduurd voordat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd ingediend geen aanknopingspunt gelegen voor het oordeel dat van een arbeidsrechtelijke dringende reden geen sprake is.
4.10.De rechtbank wordt niet gevolgd in haar oordeel dat appellant aan betrokkene ten onrechte een WW-uitkering heeft geweigerd. Aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, en van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is voldaan. Omdat er geen feiten zijn gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het niet naleven van de verplichting om werkloosheid te voorkomen betrokkene niet in overwegende mate valt te verwijten, heeft appellant terecht besloten tot de maatregel van blijvende gehele weigering.
4.11.Appellant hoeft in het feit dat - naar betrokkene onweersproken heeft gesteld - aan de senior purser die tegelijk met haar en om dezelfde reden werkloos is geworden wel een
WW-uitkering heeft toegekend, aanleiding te zien betrokkene in strijd met de wettelijke bepalingen eveneens voor die uitkering in aanmerking te brengen. Het is vaste rechtspraak dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet de herhaling van foutief besluit tot resultaat kan hebben (onder meer de uitspraak van 11 mei 2010, ECLI:CRVB:2012:BM6146).
4.12.Uit 4.2. tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep slaagt. De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit geen stand kon houden. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.