ECLI:NL:CRVB:2014:1934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
13-5740 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na overtreding van alcoholverbod door purser

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan een purser die verwijtbaar werkloos was geworden. De betrokkene had op 21 maart 2012 alcoholhoudende drank genuttigd minder dan tien uur voorafgaand aan een vlucht, wat in strijd is met de geldende CAO en de Wet luchtvaart. De werkgever, [werkgeefster], had betrokkene geschorst en later ontslagen op basis van een dringende reden. De betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om haar WW-uitkering te weigeren, maar het UWV handhaafde zijn besluit. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen dringende reden was voor de weigering van de uitkering. De Raad concludeerde dat de betrokkene verwijtbaar werkloos was geworden en dat de weigering van de WW-uitkering terecht was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van alcoholverboden voor personeel in de luchtvaart en de gevolgen van overtredingen daarvan.

Uitspraak

13/5740 WW
Datum uitspraak: 11 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 oktober 2013, 12/5828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats](betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.A. Visser, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft geantwoord op vragen van de Raad en nadere stukken ingezonden. Ook van betrokkene zijn nadere stukken ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning. Betrokkene en mr. Visser zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als purser in dienst van[werkgeefster]([werkgeefster]). [werkgeefster] heeft betrokkene op 22 maart 2012 hangende een in te stellen onderzoek geschorst nadat zij ermee bekend was geworden dat betrokkene op 21 maart 2012 alcoholhoudende drank heeft gebruikt minder dan tien uur voorafgaande aan een vlucht vanuit Johannesburg (Zuid-Afrika) naar Amsterdam. Op 17 april 2012 heeft [werkgeefster] aan betrokkene meegedeeld dat zij heeft besloten het ontslag van betrokkene te vragen, dat de schorsing wordt opgeheven en dat betrokkene hangende de behandeling van het door [werkgeefster] in te dienen ontbindingsverzoek wordt vrijgesteld van werkzaamheden. Hoewel [werkgeefster] blijkens het door haar ingediende verzoekschrift van mening was dat de gedraging van betrokkene een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) opleverde, heeft zij haar ontbindingsverzoek gebaseerd op een verandering van omstandigheden. Bij beschikking van 29 juni 2012 heeft de kantonrechter van de rechtbank Haarlem de arbeidsovereenkomst tussen betrokkene en [werkgeefster] met ingang van 1 juli 2012 ontbonden. Volgens de kantonrechter heeft [werkgeefster] zich terecht op het standpunt gesteld dat het vertrouwen in betrokkene verloren is gegaan met haar overtreding van de zogenoemde tien-uursregel. Omdat de verandering van omstandigheden geheel te wijten is aan het handelen van betrokkene, is aan haar geen vergoeding toegekend.
1.2. Betrokkene heeft appellant gevraagd haar in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 20 juli 2012 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 2 juli 2012 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze uitkering niet tot uitbetaling kan komen omdat betrokkene verwijtbaar werkloos is geworden.
1.3. Betrokkene heeft tegen het besluit van 20 juli 2012 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 november 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit gehandhaafd dat sprake is van verwijtbare werkloosheid. Volgens appellant ligt aan de werkloosheid van betrokkene een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag. Betrokkene valt te verwijten dat zij het in de toepasselijke CAO neergelegde verbod om minder dan tien uur voorafgaande aan een vlucht alcohol te nuttigen heeft overtreden en dat zij over het tijdstip van haar alcoholgebruik tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
2.1. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 20 juli 2012 herroepen voor zover appellant daarbij de WW-uitkering blijvend geheel heeft geweigerd en appellant opgedragen om binnen drie weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene. Daarbij heeft de rechtbank beslissingen genomen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft voor haar oordeel dat appellant ten onrechte ervan is uitgegaan dat aan de werkloosheid van betrokkene een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt - kort samengevat - van betekenis geacht dat betrokkene niet bewust de tien-uursregel heeft geschonden, dat tegenstrijdige verklaringen van betrokkene hadden kunnen worden voorkomen als de captain zich voorafgaande aan de vlucht beter had laten informeren, dat betrokkene haar plichten jegens [werkgeefster] niet grovelijk heeft veronachtzaamd en dat er geen begin van bewijs is dat betrokkene een onverantwoord veiligheidsrisico heeft genomen voor zichzelf en anderen.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met wet- en regelgeving door minder dan tien uur voorafgaande aan haar werkzaamheden alcohol te nuttigen. Het niet melden van de overtreding heeft disciplinaire consequenties gehad en is aan te merken als een grove schending van het vertrouwen dat [werkgeefster] in een werknemer als betrokkene moet kunnen stellen. Appellant blijft van mening dat in het handelen en nalaten van betrokkene een dringende reden is gelegen en dat [werkgeefster] daarop voortvarend heeft gereageerd.
3.2. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Zij heeft in haar verweer herhaald dat aan de senior purser, wier arbeidsovereenkomst eveneens is ontbonden in verband met alcoholgebruik voorafgaande aan de in 1.1 genoemde vlucht, wel een
WW-uitkering is toegekend en een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ter zitting heeft betrokkene benadrukt dat met de door [werkgeefster] verzamelde verklaringen van haar collega’s het verloop van de op 21 maart 2012 voorafgaande aan de vlucht gevoerde gesprekken niet duidelijk is geworden en dat daaruit de aanwezigheid van een dringende reden niet kan worden afgeleid. Zij heeft gesteld dat zij, gelet op haar goede en langdurige functioneren in dienst van [werkgeefster], veel te zwaar is gestraft voor een gebeurtenis waarover zij tegenover [werkgeefster] direct spijt heeft betoond.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, wordt op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.1.2. Artikel 2.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart luidt: “Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten, indien hij binnen de tien daaraan voorafgaande uren alcoholhoudende drank heeft gebruikt.”
4.1.3. In artikel 6.4, tweede lid, van de CAO voor [werkgeefster]-Cabinepersoneel (CAO) is bepaald: “Het is de werknemer verboden alcohol te gebruiken binnen 10 uur vóór de aanvang van een vlucht waarvoor hij als werkend bemanningslid is ingedeeld, dan wel binnen 10 uur vóór de aanvang van een reservedienst.”
4.2.
De in hoger beroep te beantwoorden vraag is of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat aan de werkloosheid van betrokkene geen dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt. Voor het oordeel of aan de werkloosheid al dan niet een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt waaraan op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW de conclusie kan worden verbonden dat sprake is van verwijtbare werkloosheid is niet bepalend de wijze waarop het dienstverband is geëindigd. Er dient een materiële beoordeling plaats te vinden. Daarbij zijn in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad over de arbeidsrechtelijke dringende reden naast de aard en de ernst van de gedraging van de werknemer van belang de reactie van de werkgever op het gedrag van de werknemer en andere relevante aspecten van de dienstbetrekking, zoals de aard en duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zal hebben (onder meer de uitspraken van
18 februari 2009, ECLI:CRVB:2009:BH2387 en CRvB 2 april 2010, ECLI:CRVB:2010:BM1153).
4.3.
Niet in geschil is dat betrokkene op 21 maart 2012, terwijl haar werkzaamheden
om 22.59 uur zouden aanvangen met het gereedmaken van een vlucht van Johannesburg (Zuid-Afrika) naar Amsterdam, in de middag tussen 14.00 uur en 15.00 uur - maar in ieder geval na 13.00 uur - bij een maaltijd, die zij samen met enkele collega’s nuttigde in een restaurant, een glas bier heeft gedronken en daarmee de tien-uursregel heeft overtreden.
4.4.
Artikel 6.4, tweede lid, van de CAO bevat een duidelijke norm die in overeenstemming is met artikel 2.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart: het is verboden om binnen tien uur voorafgaande aan een vlucht waarop een werknemer als bemanningslid werkzaamheden zal gaan verrichten alcoholhoudende drank te nuttigen. Uit de gedingstukken blijkt dat [werkgeefster] haar werknemers periodiek zowel in het kader van trainingen als via interne media, zoals de zogenoemde Crew bulletins, wijst op het belang van het alcoholverbod, op de noodzaak de tien-uursregel strikt na te leven en op de consequenties bij overtreden van die regel. De kantonrechter heeft in zijn beschikking als beleid van [werkgeefster] verwoord dat bij overschrijding van de tien-uursregel ontslag volgt, tenzij de betrokken werknemer het alcoholgebruik tijdig (voor vertrek) meldt of wanneer door andere omstandigheden tijdig komt vast te staan dat de grens is geschonden en die schending wordt toegegeven. In dat geval vliegt het bemanningslid “non-working” terug en volgt een disciplinaire maatregel in de vorm van een schriftelijke waarschuwing. Deze weergave van het beleid sluit aan bij wat daarover in de beschikbare stukken is vermeld en is door betrokkene niet weersproken. Dat [werkgeefster] overeenkomstig dit beleid handelt, blijkt uit de maatregelen waarmee collega’s van betrokkene zijn geconfronteerd. De arbeidsovereenkomst met een collega, die tegelijk met betrokkene op
21 maart 2012 alcohol heeft gedronken en daarvan evenmin melding aan de captain heeft gemaakt, is ook beëindigd. Een collega die in ander gezelschap dan dat van betrokkene op 21 maart 2012 alcohol had gebruikt, maar daarover wel voorafgaande aan de vlucht heeft verklaard, is schriftelijk berispt.
4.5.
[werkgeefster] heeft zich in de ontbindingsprocedure terecht op het standpunt gesteld dat niets eraan in de weg had gestaan om het dienstverband met betrokkene te doen eindigen op grond van een dringende reden nadat in het kader van het onderzoek was komen vast te staan dat betrokkene de tien-uursregel had overtreden. Het overtreden van artikel 6.4, tweede lid, van de CAO kwalificeert, nu dat een herhaling is van een wettelijke verbod, zonder meer als een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat betrokkene van overtreding van de tien-uursregel geen verwijt zou kunnen worden gemaakt. Van een bemanningslid met een zo lange ervaring als betrokkene mag worden verwacht dat het tot een automatisme is geworden om eerst op de klok te kijken voordat bij een maaltijd een alcoholhoudende consumptie wordt besteld op een dag waarop gewerkt moet worden.
4.6.
Uit het door haar ingediende verzoekschrift blijkt dat [werkgeefster] betrokkene niet alleen de overtreding van de tien-uursregel zeer kwalijk heeft genomen, maar evenzeer het feit dat zij voorafgaande aan de vlucht op een vraag van de captain naar haar alcoholgebruik anders heeft verklaard dan na de vlucht, toen het alcoholgebruik van haar en de collega’s, opnieuw aan de orde is gekomen. Volgens de verklaring die betrokkene op 30 maart 2012 tijdens het onderzoek door [werkgeefster] heeft afgelegd heeft zij op 21 maart 2012 desgevraagd, voorafgaand aan de aanvang van haar werkzaamheden op de vraag van de captain gezegd dat zij zeker wist dat zij “aan de goede kant moest zitten”. Tijdens de vlucht is betrokkene, eveneens volgens haar verklaring, bij het nagaan van het verloop van de middag gaan twijfelen aan de juistheid van haar antwoord. Met een e-mailbericht van 25 maart 2012 heeft zij verklaard dat zij tijdens de vlucht tot de conclusie is gekomen dat zij niet uit kon sluiten dat zij binnen de tien uur had gedronken, aangezien zij het exacte tijdstip niet wist en ook niet boven tafel kon krijgen.
4.7.
Door niet direct aan de captain kenbaar te maken dat zij eraan twijfelde of zij zich wel aan de tien-uursregel had gehouden, heeft zij volgens [werkgeefster], zoals haar ook met de brief van 17 april 2012 is voorgehouden, onverantwoord gehandeld en de vliegveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Betrokkene wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de niet, of niet geheel, op elkaar aansluitende verklaringen van haar collega’s over de gesprekken die op
21 maart 2012 met die collega’s en met de captain zijn gevoerd, reden vormen om aan de verklaring van betrokkene zelf te twijfelen. Haar weergave van haar mededeling aan de captain voorafgaande aan de vlucht is duidelijk. Zij heeft hem simpelweg de bevestiging gegeven dat zij als purser op de vlucht mocht werken. [werkgeefster] heeft betrokkene terecht verweten dat zij voorafgaande aan de vlucht niet, en pas na de vlucht wel, in twijfel heeft getrokken of zij niet toch te kort voor de aanvang van haar werkzaamheden het glas bier had gedronken.
4.8.
Niet is gebleken dat [werkgeefster] betrokkene met de disciplinaire maatregel van ontslag een zwaardere straf heeft opgelegd dan in vergelijkbare gevallen is of zou zijn opgelegd. Aan betrokkene kan worden toegegeven dat er een aanmerkelijk verschil is tussen de disciplinaire maatregelen van berisping en ontslag die, afhankelijk van de al dan niet tijdige melding voorafgaande aan een vlucht, bij verboden alcoholgebruik volgen. Indien echter een werkgever voldoende zwaarwegende redenen heeft bij een strikte handhaving van zijn beleid - en daarvan is sprake bij [werkgeefster] als het gaat om het alcoholbeleid - en een werknemer van dit bedrijfsbeleid op de hoogte is en weet dat dit beleid zal worden gehandhaafd - en dat is in het geval van betrokkene ook gebleken -, kunnen de ingrijpende gevolgen die dit ontslag voor betrokkene heeft niet afdoen aan de gerechtvaardigdheid daarvan (vgl. Hoge Raad
20 april 2012, ECLI:HR:2012:BV9532).
4.9.
Hetgeen [werkgeefster] aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd is zowel objectief als subjectief een dringende reden. Met appellant wordt geoordeeld dat [werkgeefster] er geen misverstand over heeft laten bestaan dat zij de overtreding door betrokkene van de tien-uursregel en de wijze waarop zij over het alcoholgebruik voor dan wel na de grens van tien uur heeft verklaard, hoog opnam en disciplinair zou bestraffen. Mede gelet op de onmiddellijke schorsing in verband met het onderzoek en de daarop volgende vrijstelling van werkzaamheden, is er in het feit dat het na 21 maart 2012 zeven weken heeft geduurd voordat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd ingediend geen aanknopingspunt gelegen voor het oordeel dat van een arbeidsrechtelijke dringende reden geen sprake is.
4.10.
De rechtbank wordt niet gevolgd in haar oordeel dat appellant aan betrokkene ten onrechte een WW-uitkering heeft geweigerd. Aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, en van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is voldaan. Omdat er geen feiten zijn gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het niet naleven van de verplichting om werkloosheid te voorkomen betrokkene niet in overwegende mate valt te verwijten, heeft appellant terecht besloten tot de maatregel van blijvende gehele weigering.
4.11.
Appellant hoeft in het feit dat - naar betrokkene onweersproken heeft gesteld - aan de senior purser die tegelijk met haar en om dezelfde reden werkloos is geworden wel een
WW-uitkering heeft toegekend, aanleiding te zien betrokkene in strijd met de wettelijke bepalingen eveneens voor die uitkering in aanmerking te brengen. Het is vaste rechtspraak dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet de herhaling van foutief besluit tot resultaat kan hebben (onder meer de uitspraak van 11 mei 2010, ECLI:CRVB:2012:BM6146).
4.12.
Uit 4.2. tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep slaagt. De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit geen stand kon houden. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 8 november 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) G.J. van Gendt

EK