ECLI:NL:CRVB:2014:1930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
12-4542 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na gebrek aan medische onderbouwing voor pijnklachten

In deze zaak heeft appellant, een administratief medewerker, zich op 30 maart 2010 ziek gemeld vanwege hevige pijnklachten aan de rechterkaak, alsook pijn in de nek, schouder, linkerbeen, linkervoet, rug en buik. Ondanks meerdere onderzoeken door specialisten heeft de verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat er geen medische oorzaak voor de klachten kon worden gevonden. Op 6 december 2011 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant voldoende belastbaar was om zijn werk te hervatten, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 7 december 2011.

De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, omdat er geen objectieve medische onderbouwing was voor zijn klachten. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat er wel degelijk medische onderbouwing was, verwijzend naar een rapport van Best Doctors en een rapport van prof. dr. J. Verbraecken, waarin een ernstig slaapapneusyndroom werd gesuggereerd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat, ondanks de overgelegde medische informatie, er geen bewijs was dat op 7 december 2011 sprake was van slaapapneu of dat deze klachten medisch onderbouwd konden worden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4542 ZW
Datum uitspraak: 11 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
5 juli 2012, 12/171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Ç. Bayrak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014. Appellant en mr. Bayrak zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft zich op 30 maart 2010 ziek gemeld voor zijn werk als administratief medewerker bij een huisartsencoöperatie. Hij had hevige pijnklachten aan de rechterkaak. Appellant had ook nog last van al langer bestaande pijn in zijn nek, schouder, linkerbeen en linkervoet, alsmede van pijn in zijn rug en buik en van wegrakingen. Appellant is meermalen bij een verzekeringsarts van het Uwv geweest. Deze heeft appellant in afwachting van de uitkomst van onderzoeken bij diverse specialisten ongeschikt geacht voor zijn arbeid. Op een spreekuur van 6 december 2011 heeft de verzekeringsarts geconstateerd dat de bij appellant verrichte onderzoeken geen afwijkingen aan het licht hebben gebracht en dat het ziekteproces inmiddels zodanig verbeterd was, dat appellant voldoende belastbaar was om zijn arbeid te hervatten. Daarom heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) die aan appellant was toegekend, bij besluit van 6 december 2011, dat is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 31 januari 2012 (bestreden besluit), beëindigd met ingang van
7 december 2011.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat ondanks uitvoerig onderzoek geen objectief medische onderbouwing kon worden gegeven voor de klachten van appellant, zodat de conclusie moet luiden dat appellant niet voldeed aan de voorwaarde van artikel 19, eerste lid, van de ZW, dat zijn arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek is.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, omdat de rechtbank naar zijn mening heeft miskend dat er wel degelijk een medische onderbouwing was voor zijn klachten. Appellant heeft hiervoor verwezen naar een door hem overgelegd rapport van Best Doctors en naar nadere medische stukken uit 2013 en 2014. Volgens hem blijkt uit een rapport van prof. dr. J. Verbraecken van het Universitair ziekenhuis te Antwerpen van 19 april 2014 dat appellant lijdt aan een ernstig slaapapneusyndroom en dat onderzoek aan de lever is geïndiceerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, omdat naar zijn mening in de overgelegde medische informatie geen aanwijzing is te vinden dat op 7 december 2011 al sprake was van slaapapneu.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het dossier bevat veel medische informatie. Ondanks onderzoeken door tal van specialisten is geen medische oorzaak gevonden voor de pijnklachten van appellant. In het in hoger beroep overgelegde, ongedateerde rapport van Best Doctors zijn de klachten van appellant sinds 2006 beschreven, maar is geen verklaring daarvoor gegeven. Best Doctors is tot de conclusie gekomen dat appellant lijdt aan een neuropathisch pijnsyndroom van onduidelijke etiologie en heeft nadere onderzoeken geadviseerd. Het rapport van Verbraecken geeft geen inzicht in de gezondheidssituatie van appellant op 7 december 2011, noch in de vraag in hoeverre het in maart 2014 gediagnosticeerde slaapapneusyndroom een verklaring kan vormen voor de door appellant op 7 december 2011 ondervonden klachten. Het rapport biedt geen aanwijzingen voor het bestaan van medisch te onderbouwen beperkingen bij appellant ten gevolge van ziekte op 7 december 2011.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
4.4.
Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente is geen plaats.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) G.J. van Gendt
JvC