ECLI:NL:CRVB:2014:1928
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met autohandel en geldtransacties
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 18 februari 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De sociale recherche heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, omdat er vermoedens bestonden dat appellant betrokken was bij autohandel. Uit het onderzoek bleek dat appellant in de periode van eind 2010 tot begin 2012 acht auto's op zijn naam had geregistreerd, die hij vervolgens exporteerde. De sociale recherche ontdekte ook dat er stortingen op zijn bankrekening waren gedaan, die hij niet had gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Op basis van deze bevindingen heeft het college op 28 maart 2012 besloten de bijstand van appellant in te trekken voor verschillende perioden, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft de aangevallen uitspraak op 14 januari 2013 gegrond verklaard, maar het college opgedragen een nieuw besluit te nemen over de herziening en terugvordering van de bijstand.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn activiteiten met betrekking tot de auto’s geen zakelijk karakter hadden. De Raad bevestigde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de inkomsten uit de autotransacties en de stortingen op zijn rekening. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de terugvordering te handhaven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het beroep tegen het besluit van 27 februari 2013 werd ongegrond verklaard.