ECLI:NL:CRVB:2014:1881

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
12-6704 AWBZ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de geldigheidsduur van een indicatiebesluit in het kader van de AWBZ

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 4 juni 2014, wordt de geldigheidsduur van een indicatiebesluit voor zorgzwaartepakket (ZZP) besproken. Appellante, geboren in 2004, had een aanvraag ingediend bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een ZZP op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). CIZ had aanvankelijk een indicatie voor een periode van vijftien jaar afgegeven, maar beperkte deze later tot vijf jaar. De Raad oordeelt dat CIZ niet voldoende heeft onderzocht of er ontwikkelingen zijn die de indicatie kunnen beïnvloeden. De Raad stelt vast dat de geldigheidsduur van het indicatiebesluit niet enkel op basis van de leeftijd van appellante mag worden beperkt zonder individueel onderzoek. De Raad draagt CIZ op om het gebrek in het besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden van appellante, waaronder haar ernstige problematiek en communicatieve beperkingen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de zorgbehoefte en de noodzaak van een individueel onderzoek bij het vaststellen van de geldigheidsduur van indicaties.

Uitspraak

12/6704 AWBZ-T
Datum uitspraak: 4 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
8 november 2012, 12/1778 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante, wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder [moeder appellante], heeft
mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Appellante is daar vertegenwoordigd door haar ouders en mr. Arentz-Veldkamp. CIZ is vertegenwoordigd door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Namens appellante, die is geboren [in] 2004, is op 24 april 2012 bij CIZ een vervolgaanvraag ingediend voor een Zorgzwaartepakket (ZZP) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
CIZ heeft in een besluit van 10 mei 2012 appellante geïndiceerd voor een ZZP VG07 voor de periode van 8 mei 2012 tot en met 7 mei 2027. Daarbij heeft CIZ geen indicatie voor vervoer van en naar de dagbesteding gesteld. Namens appellante is CIZ telefonisch verzocht het besluit te corrigeren en alsnog vervoer te indiceren. Daarop heeft CIZ op 15 mei 2012 een besluit genomen, waarin alsnog het vervoer is geïndiceerd en daarnaast de geïndiceerde periode is beperkt tot en met 7 mei 2017. Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.
CIZ heeft op 9 juli 2012 de beslissing op bezwaar genomen, waarin appellantes bezwaar ongegrond is verklaard. Daartegen heeft appellante beroep ingesteld.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het geschil beperkt is tot de vraag of CIZ terecht de geldigheidsduur van het indicatiebesluit alsnog heeft beperkt tot een periode van vijf jaar. Het toekennen van een indicatie voor de duur van vijf jaar valt binnen de bevoegdheden van CIZ. Aannemelijk is dat de zorgbehoefte van appellante in de toekomst kan wijzigen en er dus geen sprake is van een stabiele situatie. Deze aanname berust op de leeftijd van appellante en de recent gebleken noodzaak tot wijziging van ZZP VG06 in ZZP VG07. Dat onderbouwt het standpunt van CIZ dat een indicatieduur van vijf jaar te verkiezen is boven vijftien jaar.
3.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de vraag of er überhaupt sprake was van een fout die CIZ mocht herstellen. De eerdere indicatieduur van vijftien jaar was geen fout. Volgens het geldende beleid mocht CIZ een indicatie geven voor de duur van vijftien jaar. Verder is het zo, dat het terugbrengen van de geldigheidsduur niet is gebaseerd op kenbaar beleid. Daarom is het niet toetsbaar voor appellante of CIZ correct heeft gehandeld. Verder is het niet zo dat een indicatieduur van vijf jaar te verkiezen is boven een duur van vijftien jaar. In het laatste geval zou er immers meer rust en duidelijkheid zijn en appellante heeft daaraan behoefte. Er is sprake van een stabiele zorgsituatie waarin geen verbetering valt te verwachten. De medisch adviseur van CIZ heeft dat ook onderkend. Bij wijziging van de zorgbehoefte kan een nieuwe aanvraag worden ingediend.
4.
CIZ heeft verweer gevoerd. CIZ heeft gesteld dat het volgens de Zorgindicatieregeling voor de duur van vijftien jaar kan indiceren en daartoe dus niet verplicht is. Kinderen in de leeftijd van appellante zijn nog volop in ontwikkeling en maken ook in de puberteit een enorme verandering door. Daarom wordt bijna altijd bij kinderen een indicatie gegeven die geldig is tot de leeftijd van twaalf jaar. Gezien de puberteit en de lichamelijke integriteit is het de vraag of een kind dan nog door de ouders wil worden verzorgd. Dat kan een rol spelen bij de indicatie. Waar het bij een indicatie om gaat, is of de zorgbehoefte kan veranderen.
5.
De Raad overweegt het volgende.
5.1.
In het indicatierapport van CIZ van begin mei 2012 is geconcludeerd dat appellante geïndiceerd moet worden voor een ZZP VG07 voor de periode van 8 mei 2012 tot en met
7 mei 2017. Vervolgens heeft CIZ het besluit van 10 mei 2012 genomen met een afwijkende geldigheidsduur tot 7 mei 2027. In het besluit van 15 mei 2012 heeft CIZ dat hersteld. Bezien tegen de achtergrond van het indicatierapport, betreft dat het herstel van een fout. CIZ is daartoe bevoegd. De uitoefening van die bevoegdheid komt gezien het korte tijdsverloop niet in strijd met de rechtszekerheid.
5.2.
De te beantwoorden vraag is nu of de indicatieduur van vijf jaar de rechterlijke toets doorstaat.
5.3.
In artikel 1, eerste lid, van de Zorgindicatieregeling is bepaald dat de geldigheidsduur van een indicatiebesluit maximaal vijftien jaar is en wordt vastgesteld met inachtneming van:
a. de beperkingen van de verzekerde en veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;
b. de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de verzekerde en veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;
c. het bereiken van een leeftijd van de verzekerde die van invloed kan zijn op de aanspraak.
5.4.
De medisch adviseur van CIZ heeft in haar rapport van 13 juni 2012 beschreven dat er bij appellante sprake is van zeer ernstige problematiek, namelijk een combinatie van een verstandelijke handicap, autisme spectrum stoornis en complexe/diverse gedragsproblematiek. De medisch adviseur heeft geconstateerd dat appellante niet leerbaar of corrigeerbaar is. Tussen partijen is dat niet in geschil. CIZ stelt zich echter op het standpunt dat desondanks de zorgbehoefte kan veranderen, bijvoorbeeld omdat een kind het bij het bereiken van de puberteit niet meer prettig vindt om door de ouders te worden verzorgd. De moeder van appellante heeft daar tegenover gesteld dat appellante door haar beperkingen niet in staat is om hierover te communiceren en aan te geven dat zij niet meer door (één van) de ouders verzorgd zou willen worden.
5.5.
Niet is gebleken dat CIZ in het concrete geval van appellante heeft onderzocht op welke termijn zich ontwikkelingen kunnen voordoen die van invloed kunnen zijn op de indicatie. Het is niet voldoende dat CIZ uitsluitend op grond van de leeftijd van appellante, los van een individueel onderzoek, de geldigheidsduur van het indicatiebesluit beperkt tot vijf jaar. In het geval van appellante moet het medische onderzoek dus gericht zijn op de vraag of er voorzienbare wijzigingen in haar zorgbehoefte zijn, die van invloed kunnen zijn op de indicatie binnen een termijn van vijftien jaar. Bij het onderzoek spelen niet alleen de verstandelijke vermogens van appellante een rol, maar ook haar mogelijkheid om te communiceren.
5.6.
Het gebrek in het besluit van 9 juli 2012 kan alleen worden hersteld door een beslissing die is gebaseerd op nader onderzoek door CIZ. De Raad kan dus niet zelf voorzien in de zaak of de rechtsgevolgen in stand laten. Er is aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet CIZ op te dragen om met in achtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt CIZ op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 9 juli 2012 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) E. Heemsbergen
GdJ