ECLI:NL:CRVB:2014:1842
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na beëindiging van het dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die zijn dienstverband met werkgeefster, Mr. M. Scheffer B.V., per 1 december 2011 had beëindigd. Appellant had eerder een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin was afgesproken dat hij per 1 juli 2012 uit dienst zou treden, maar hij koos ervoor om eerder te vertrekken. Het Uwv weigerde de WW-uitkering op basis van verwijtbare werkloosheid, omdat appellant niet voldoende had aangetoond dat voortzetting van het dienstverband niet van hem kon worden gevergd.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde in hoger beroep dat de beëindiging van het dienstverband een initiatief van de werkgeefster was en dat hem geen verwijtbaar gedrag kon worden verweten. Hij voerde aan dat hij door zijn schorsing niet meer als advocaat voor zijn cliënt, de vereniging Sportvisserij Nederland, kon optreden en dat hij in een onhoudbare situatie verkeerde.
De Raad oordeelde dat appellant zelf had gekozen om het dienstverband te beëindigen en dat er geen omstandigheden waren die maakten dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De beslissing van het Uwv om de WW-uitkering te weigeren werd daarmee bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.