ECLI:NL:CRVB:2014:1832
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor functie van inpakker
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De appellante, die sinds 18 april 2006 met nek-, schouder- en hoofdklachten en psychische klachten uitgevallen was, had in 2008 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 2 augustus 2008 geen recht meer had op een uitkering, omdat zij in staat werd geacht om 65% van haar loon te verdienen met passend werk, waaronder de functie van inpakker.
Na een periode van toegenomen klachten en een auto-ongeluk, heeft appellante in 2011 opnieuw een ZW-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde na onderzoek door een verzekeringsarts dat appellante geschikt was voor de functie van inpakker en beëindigde haar ZW-uitkering per 31 oktober 2011. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
In hoger beroep stelde appellante dat haar belastbaarheid te hoog was ingeschat door het Uwv, en verwees naar de hulp die zij ontving in de huishouding en de therapie waarvoor zij was aangemeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden in hoger beroep voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de belastbaarheid op de datum in geding konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en de leden H.G. Rottier en B.M. van Dun. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.