ECLI:NL:CRVB:2014:1817
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door inwonende zoon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving bijstand als alleenstaande, verhoogd met een toeslag van 20% van het netto minimumloon. In juni 2010 meldde zij dat haar meerderjarige zoon weer bij haar kwam wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn heeft haar erop gewezen dat zij bij veranderingen in de inkomsten van haar zoon, die langer dan drie maanden meer dan € 604,15 bedroegen, dit diende door te geven. Uit onderzoek bleek dat de zoon van appellante in de maanden september tot en met december 2010 en vanaf augustus 2011 meer dan dit bedrag aan inkomsten had. Het college heeft daarop de bijstand van appellante herzien en de ten onrechte verleende bijstand teruggevorderd, wat leidde tot een geschil.
De rechtbank Oost-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat haar zoon niet bij haar woonde en dat haar ernstige vermoeidheid haar verhinderde om tijdig de benodigde informatie te verstrekken. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar zoon in de periode in geding niet bij haar woonde en dat zij de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en terug te vorderen. Ook de opgelegde maatregel van verlaging van de bijstand met 20% gedurende een maand werd in overeenstemming bevonden met de gemeentelijke verordening.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.